homepage
portfolio
rood natuurkrijt/ red chalk
curriculum
kalligrafie/ calligraphy
Prenten_Prints/ Prenten_Prints
bibliotheek/ library
schilderskisten/ artists paint boxes
sitemap
Translation into English of this page by Google
(If the translation into English of this page is not completed then go back to the Dutch page and click the translation link again.)


Zoeken binnen website

rood krijt
   Inleiding I

    
Papierpreparatie I
    Krijtstiften I
    Grondstoffen I

    Krijtstiften maken II
    Krijtstiften slijpen II

    Krijtkleuren III
    Hanteringswijzen III
    Corrigeren krijtlijnen III
    Krijthouders III
    Krijttekeningen fixeren III
    Krijtstiften opbergen III
    Literatuur III

    Tekentechniek ca. 1700


Copyright © 2022
Jaap den Hollander

Laatste update:
3 februari 2022

logo Sinds maart 2021 zijn de
ROOD KRIJT bestanden in dit onderdeel ook benaderbaar via
Google Books.

Neem voor meer informatie (o.a. PDF-bestand met actieve Hyperlinks) contact op met de auteur
.
  Email: jcdh

Nederlandse teken- en schilderkunst
in de 1e helft van de 17e eeuw -
materiaal technische aspecten

Dit was eerder een pagina over Abraham Bloemaert
  tekenaar, schilder en leraar  (Gorinchem, 25 december 1564 – Utrecht, 27 januari 1651)
alinea



Abraham Bloemaert
 
Roodkrijttekening van Abraham Bloemaert (1564-1651) in oude lijst.  Tefaf Maastricht 2014.
Vier vrouwenhoofden. Op de achterzijde van het blad staan figuurstudies.
Sanguine, gehoogd met pen en inkt en witte gouache. Staande rechthoek: 165 x 158 mm.  (bij Bolten: 160 x 158 mm.)
Stuk papier met hoofd links-onder is aangelijmd. Achterzijde blad.  Datering: 1620-1630  (1615-1635)
Tekeningen voor Bloemaerts Konstrijk tekenboek.


In de 17e eeuw tekende men met "natuurkrijt"


natuurkrijt in ruwe vorm in diverse kleuren
Natuurkrijt:  v.l.n.r.  Rood krijt (bijv. Rötel uit Theley), Wit krijt uit le Tréport,  Pietra Nera uit Piémonte (Pierre d'Italie)  en Schalie  (soort zachte zwarte leisteen) uit Zuid-Oost Ierland.  Schalie tekent zwarter dan Pietra Nera.  Rötel komt voor in meerdere gradaties  roodbruine tinten. Krijtstiften kunnen op twee manieren uit natuurkrijt worden verkregen: a. door zagen  (zie voorbeelden bij rood krijt)  of b. door het uitrollen van een bolletjes krijtdeeg  (vochtig krijtpoeder vermengd met een bindmiddel) tot puntige stiften.  Gezaagde stiften kunnen door raspen en schuren worden aangepunt. Gezaagde en geraspte stiften konden in de 17e eeuw behalve carrévormig ook zeskantig zijn. (vergelijk de uiteinden van bronzen krijthouders uit die tijd).

Natuurlijk werden er al vroeg allerlei manieren uitgedacht om het vrijkomende pigment-/kleipoeder te hergebruiken.  Daarbij zijn diverse bindmiddelen met een niet te sterke bindende werking uitgeprobeerd.  Eén van die bindmiddelen is rijstwater.  Het wordt in vakliteratuur vergeken met stijfsel of gomwater  (Thomas Webster en Mrs. William Parkes, )
als een natuurlijke polymeer (Dilip M. Parikh). Clara Rowena Schmidt Carpenter en Helen Rhonda noemen rijstwater als bindmiddel voor brood. Zie ook: The Art Journal: The Illustrated Catalogue of the Industry of All ..., Volume 9 ,London/ New York 1860, p. 38.  Naarmate de te binden pigmentdeeltjes meer kleideeltjes bevatten kan rijstwater met succes worden toegepast. Als er weinig tot geen kleideeltjes aanwezig zijn dan is Arabische gom geschikter.  Ook wordt door Joan Bouza Koster "liquid starch, milk, water or thinned white glue" in relatie met krijt genoemd.  Een expliciet onderzoek naar het maken van tekenkrijt stiften met rijstwater is bij mijn weten nog niet verschenen. 
Door mij uitgevoerde proeven met verschillende kleuren rötelkrijtpoeder, ampeliet-poeder, okers en ijzerconcretie-poeder (deze  laatste poeders met een spoortje arab. gom) bevestigen echter de mogelijheid om met rijstwater tekenstiften te rollen.

alinea



Krijtstiften: zagen
krijtstiften zagen uit natuurkrijtbrokken           
Naast natuurkrijtstiften (gezaagd uit een stuk natuurkrijt) voor gedétailleerd tekenwerk, zoals architectonische, cartografische en topografische tekeningen.

en rollen
kunstmatig vervaardigde krijtstiften
Er werden in de 17e eeuw ook andere krijtstiften, vervaardigd uit krijtpasta, gebruikt.  Soms deed men dat om het zaagafval te benutten.

Die stiften ontstaan door het rollen van gekleurde klei (bijna droge krijtpasta of pastelkrijtpasta) in de handpalmen of door een plankje over een kleislang, die haaks tussen twee geleidelatjes ligt, te rollen om cilindrisch even dikke stiften te krijgen.
Van krijtpoeder gerolde stiften tekenen meestal minder scherp en donkerder dan natuurkrijtstiften van hetzelfde materiaal.  In principe behoeft aan het rode natuurkrijtpoeder alleen water te worden toegevoegd om er weer nieuwe stiften van te kunnen rollen. Soms worden andere rode pigmenten (menie, karmijn) toegevoegd tijdens het (fijn)wrijven met de loper op de marmerplaat om de gewenste kleur te krijgen. Soms wordt er echter ook een spoortje opgeloste arabische gom toegevoerd. Bij pastelkrijt zorgt de kaolien voor de benodigde binding en kleurafzwakking. Zo'n krijtkleur is echter pas na enkele dagen, als de stift geheel droog is, goed zichtbaar. In vochtige toestand tekent de stift ook nog meestal donkerder.  Daarom kan men met een iets vochtig gemaakte stiftpunt bepaalde donkere  accenten aanzetten. Naast rood en wit krijt maakte Abraham Bloemaert ook gebruik van zwart krijt.  Machinaal vervaardigde en carrévormige gebakken krijtstiften (zoals die van Conté) zijn er pas vanaf het 1e kwart van de 19e eeuw.


alinea


De 17e eeuw:

In de tijd van Abraham Bloemaert (1564 - 1651) werden voor het maken van tekeningen met krijt op papier de volgende materialen en gereedschappen gebruik

- gevergeerd wit (handgeschept) papier, getint (handgeschept) papier
- natuurkrijtstiften (rood, zwart en wit krijt)
- kunstkrijtstiften (idem, vermengd met een bindmiddel en in meerdere kleuren (pastels: pigmentpoeder vermengd met pijpaarde en zonodig een bindmiddel))
- grafietstift
- krijthouders (metaal en riet), zie verderop op deze pagina.
- slijpers en raspen
- schuurplankje
- doezelaars (nappaleer en viltpapier)  (Een doezelaar kan men zelf maken van een, over de diagonaal, dubbelgevouwen vierkant of een trapeziumvormig vel viltpapier dat men begint op te rollen vanaf de langste zijde, zonder holle ruimte, dan de uiteinden strak aandraait, het geheel nogmaals strak aandraait, dan de lipjes vastzet met wat lijm en tenslotte de uiteinden met schuurpapier van een conische punt voorziet)
- broodkruim, zie verderop op deze pagina
- penseel (om krijt te wassen)
- waterbakje

alinea



tijdloze krijthouders van riet
 
materialen en gereedschappen die in de tijd van Abraham Bloemaert werden gebruikt
Krijt-tekeningen naar Abraham Bloemaert op gekleurd papier met tekengerei dat in zijn tijd in gebruik was. 
 
De stifthouders en de natuurkrijtstiften waren in de 1e helft van de 17e eeuw de gebruikelijke gereedschappen resp. materialen bij het maken van krijt-tekeningen.

Hij werkte meestal bij het maken van krijt-tekeningen op getint papier waarbij 'hogingen' met wit krijt mogelijk waren. 
Op diverse krijt-tekeningen van Abraham Bloemaert is te zien dat hij deze hogingen ook aanbracht of bewerkte met een penseel.

krijtdoos
De dubbele stifthouders hadden in zijn tijd dezelfde vorm als latere exemplaren uit de 19e en 20e eeuw. In de 17e eeuw en in de tijd van Abraham Bloeamaert bezaten de dubbele krijthouders aanschuifringen die in het midden een bolling vertoonden.
Het mes bezit een gebogen snijvlak en is ook nu nog verkrijgbaar. Als kneedgum werd broodkruim gebruikt.
De spanen krijtdoos is een replica, gebaseerd op een ovaal model uit 1668. De lengte van de doos (17,5 cm.) maakt het mogelijk dat de stifthouders en het mesje er gemakkelijk in passen.



alinea



Putti's naar Abraham Bloemaert
Kopie naar een blad met zes studies van Putti-hoofden in roodkrijt, gehoogd met wit krijt, naar tekening van Abraham Bloemaert. 
De krijtkleur kunnen we rangschikken onder Sanguine 18e eeuw.  Formaat tekenvel: 185 x 274 mm.
Op een aantal plaatsen (bij de wang- en kinpartij van de twee putti links boven) lijkt het alsof de krijtstift met meer druk of extra bevochtigd is gebruikt.
Het oorspronkelijke blad is kleiner en behoort tot een reeks van tekeningen die als gravures zijn uitgewerkt voor het "Konstryk Tekenboek" van Abraham Bloemaert.
In deze tekening blijkt duidelijk dat Abraham Bloemaert onderzoek doet naar de wijze waarop "verkortingen" bij het weergeven van een gezicht de lichtval, plasticiteit en ruimtelijkheid bepalen.
In veel van zijn schilderijen zie je dat ook virtuoos terug.
Een typisch kenmerk van Bloemaert ontbreekt in deze tekening n.l. de manier waarop hij ogen als donker omrande ronde holtes weergeeft. Bij veel van zijn tekeningen geeft hij de oogkassen diepliggend weer alsof hij starende ogen van gipsen beelden tekent. Je zou dit een Bloemaert-schema kunnen noemen. Ook bij tekeningen van Jacopo Pontormo , ook wel Jacopo Carucci geheten (1494-1557) is dat schema terug te zien.
Het oorspronkelijke blad is 9 november 1999 bij Sotheby's geveild. Formaat origineel:  138 x 236 mm.


alinea



Krijtdoos
deppen met (samengeduwd) broodkruim van vers stokbrood    rollen met een sigaarvormig stukje broodkruim   
Met een pluk broodkruim van vers (stok)brood werden in de tijd van Abraham Bloemaert door te vegen of te deppen ongewenste krijtlijnen op tekeningen gewist of lichter gemaakt.  Met een sigaarvormig stukje broodkruim kan men, om een groter deel van een krijt-tekening lichter te maken of af te zwakken, ook rollen over een getekende partij. Aan het lichte broodkruim is goed te zien dat er krijtpoeder wordt opgenomen. Ook nu nog werkt dit klassieke soort "kneedgum" prima bij het op toon brengen van krijt-tekeningen. Tegenwoordig gebruiken we voor dit soort correcties echter vaak kneedgum (een vervormbare substantie op rubberbasis). Broodkruim droogt uit, kan zelfs gaan schimmelen of wordt opgegeten door de muizen. Het lijkt me onnodig te melden dat deze manier van corrigeren alleen met succes kan worden toegepast voordat de krijt-tekening is gefixeerd.

alinea



Studies van een meisjeshoofd naar Abraham Bloemaert
Studies van een meisjeshoofd (gedeeltelijk naar Abraham Bloemaert) op getint papier in rood krijt, met wit gehoogd. 
De withogingen zijn toegevoegd zonder relatie met de withoging in  het voorbeeld van Bloemaert.
De krijtkleur kunnen we rangschikken onder  Sanguine Watteau. Formaat tekenblad: 165 x 290 mm.
Op het oorsponkelijke blad (van voor 1650) staan slechts de drie hoofden van rechtsboven naar linksonder.  De krijtkleur op het moederblad, van niet getint papier, is zwart, gehoogd met wit.
Het blad, dat als voorbeeld is gebruikt (formaat 170 x 271 mm), is op 17 november 1993 geveild bij Sotheby's in Amsterdam. 
Delen van dat blad komen voor als hoofden op gravures in het "Konstryk Tekenboek" (ca. 1650).




alinea



hoofd van een bebaarde oude man
Op bovenstaande rood krijt-tekening (formaat 107x 143 mm., vrij naar Abraham Bloemaert) is het papier van te voren bestreken met aluinwater om de krijtlijnen dunner te kunnen aanbrengen. Er is geen gebruik gemaakt van withoging omdat het papier erg licht is. De krijtkleur van deze kopie kunnen we rangschikken onder Sanguine naturel.

De oorspronkelijke tekening van Abraham Bloemaert, die aan deze kopie in rood krijt ten grondslag ligt, is uitgevoerd in zwart krijt, met grijs gewassen, met wit gehoogd en uitgevoerd op licht bruin papier. De oorspronkelijke tekening heeft een formaat van 289 x 371 mm. en is dus vele malen groter dan de hier getoonde kopie. Opvallend is de wijze van arceren (veel gebogen lijnen) aan de rechterkant van het hoofd bij het origineel van deze krijt-tekening. Wellicht heeft een bestaande gravure als uitgangspunt gediend. De datering is onbekend. Het moederblad is geveild op 15 november 1993 bij Sotheby's in Amsterdam.

Van dit soort koppen van oude mannen zijn nog drie andere varianten bekend die dezelfde maatvoering en uitwerkingswijze bezitten (371 x 289 mm. en o.a. 369 x 289 mm. (Soth. 9 nov 1998)). Mogelijk zijn de koppen ateliervoorbeelden voor leerlingen geweest.



alinea




Abraham Bloemaert, krijt-tekening in Pietra Nera naar J. of G. Edelinck  
Portret van Abraham Bloemaert zoals hij eruit zou hebben gezien in 1648. De krijt-tekening, in Pietra Nera (of Matita Nera), is gebaseerd op een fragment van een gravure uit het 3e kwart van de 17e eeuw van Jan Edelinck (1643-1680) of Gerard Edelinck (1640–1707) waarop Abraham Bloemaert is afgebeeld met een dubbele krijthouder in zijn hand (en niet met een pen of potlood!). Rechts op de foto zijn  twee dubbele krijthouders te zien met bovenaan een kunstkrijtstift (gerold van Pietra Nera klei) en daaronder een natuurkrijtstift, gezaagd en geslepen uit een stukje Pietra Nera natuurkrijt. Tevens is een stukje Pietra Nera natuurkrijt te zien. Pietra Nera is bruin-grijzig tekenend krijt uit Piémonte (streek in noord-west Italië). Het krijt is brokkelig en glad van structuur en geeft een lijn die op een geoxideerde zilverstiftlijn lijkt. De contrastwerking van het krijt is afhankelijk van de tint en structuur van het papier waarop wordt getekend. In tegenstelling tot een roodkrijt-tekening, waar de lijnen mat zijn bij het erover de tekening heen kijken, zijn Pietra Nera-krijtlijnen glanzend. Dat kan komen omdat voor een groter contrast meer druk op het papier wordt uitgeoefend.


dubbele krijthouder zoals gebruikt door Abraham Bloemaert
Dubbele krijthouder zoals Abraham Bloemaert die in 1648 zou hebben gebruikt.
Détail uit gravure van J. of G. Edelinck, 3e kwart 17e eeuw.

Zie voor meer informatie over rood natuurkrijt de pagina's elders op deze website.


alinea




Tekengerei voor werken met pen en inkt
inkttekengerei
Enkele voorwerpen voor het tekenen met pen en inkt.


In de tijd van Abraham Bloemaert (1564 - 1651) werden voor het pentekenen de volgende materialen en gereedschappen gebruikt:
- grafietstift
- gelijmd gevergeerd (handgeschept) papier
- perkament (voor miniaturen, zie Norgate)
- pennemes
- rietpen
- ganzenveer, eendenveer of ravenveer (voor fijn werk). De ravenveer wordt afzonderlijk genoemd door Edward Norgate, een beroemde portretminiaturen schilder.
  Mogelijk ook in kleine oplage vervaardigde metalen pennen.
- opsteekpenseel (deel van ganzenveerspoel met cilindrisch gebonden bundeltje (marter)haren) en houder
- penseel met speciaal veertje van houtsnip (voor minitieus werk)
- Penselen (zacht haar), Chinese penselen
- (watervaste) chinese tekeninkt met wrijfsteen
- inktrecepten  (o.a. A Booke of Secrets (1596)Jacoba van Veen (ca. 1687), Galnoten, Walnotenbolster en Bistre inkt)
- inktpotje
- glas voor water
- sponsje, lap
- fijn zand



Schrijf- en Tekengerei (Scribal Tools, Writing Equipment, Drawing Tools, Artists and Writers Drawing Tools)
In veel oude Kalligrafiehandleidingen (https://pennavolans.com/17th-century/) komen we bij sommige illustraties afbeeldingen van pennen tegen. De veelsoortigheid is groot.

- pen van gesneden riet, calamus (rietpen) of "un roseau taillée", veel in gebruik bij arabische kalligrafie.
- pen gesneden van een ganzen- of ravenveer ("plume de corbeau" voor fijner werk)
- pen gesneden uit een stuk bamboestengel  (één- en tweezijdig) , ook veel in gebruik bij (arabische) kalligrafie.
- metalen pen (bronzen model, al in de romeinse oudheid)   "Elle est en bronze, fabriquée avec une feuille de ce métal roulée et forgée sur un mandrin de fer , le joint ne porte aucune trace de soudure. D'autres semblables ont été trouvées en divers endroits" , 1849
Muurschilderingen in Pompeï en romeinse grafvondsten leveren soms ook waardevolle modellen op.


(6 aug. 2019 : navolgende deel is in bewerking)

4e eeuw v. Chr.
323 v. Chr., Zilveren Calamus of schrijfpen (in het midden op de afbeelding)
Waldstein_1896         
Grafvondsten (vroeg grieks) uit Calcis, Euboea in de streek van Eretrea (Centraal Griekenland) ), opgraving in 1891 door Waldstein, in de zog. tombe van Aristoteles (323 voor Chr..). In het midden is het uiteinde van een metalen / zilveren pen te zien. Mogelijk hoort er nog een (houten) houder bij maar die is niet gevonden.

Romeinse oudheid
Calamus van brons , coll. omgeving Boeta
Afbeelding te zien van een bronzen romeinse pen die afkomstig is uit een collectie (p. 191., Collection du Prieur Gal, Aubert, Édouard (1814-1888).) uit (de vallei van de ) Aoste (noord-westen van Italië) (https://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k54083185/f266.item.r=plume) .
De pen is gemaakt uit een plaatje brons dat is gerold en gedreven rondom een soort metalen kern. Dit model is nogal kort en lijkt in een bijpassende houder te moeten worden gestoken. 

Een vergelijkbare pen is gevonden aan een oever van de rivier de Maas. ("1. Le prieur Gal a entendu affirmer par le gardien du Musée de Lyon qu'une plume pareille avait été trouvée sur les bords de la Meuse.")   Zie voor meer info: https://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k4860058/f2.item.r=calamus.zoom
   Het is niet ondenkbaar dat ook later nog soortgelijke metalen pennen, om te schrijven en te tekenen, zijn gemaakt in o.a. Frankrijk en Italië.

Romeins, metalen pen, 1e eeuw voor Chr.
- metalen pen (koperen model, al in de egyptische oudheid). De foto laat een Bronzen Romeinse indoop pen 1e eeuw v. Chr. zien en is 8 cm. lang. De zeer spitse punt laat zien dat niet alle antieke metalen pennen een stompe punt bezaten.  Deze pen is ook geschikt om fijne lijnen mee te trekken en eenzelfde model kan later door schilders zijn gebruikt om met pen getekende schetsen te maken.  Mogelijk is een stukje gevlochten koord (lont) gebruikt om de inkt vast te houden en geleidelijk af te geven.
Voor kalligrafische hoogstandjes zijn de bronzen pennen waarschijnlijk ongeschikt. Daarvoor moet men over verende penpunten kunnen beschikken. De latere zog. kroontjespennen zijn daarvoor wel heel geschikt.

Metalen romeinse inktpennen
In Aosta (Augusta Praetoria) (Noord-Italië) is een calamus met gepleten punt gevonden, gemaakt van een bronzen plaat, gerold en gesmeed op een spil, zonder te lassen.
Een andere "pen" van brons werd opgegraven [in een verzameling aangetroffen], met étui, in Avenches (Aventicum Helvetiorum), Zwitserland.
Ook in Rome en in Nimes zijn bronzen calami gevonden.
Het museum van Orléans bewaart een soortgelijke calamus.
Ook het museum van Luik was voor 1914 in het bezit van een bronzen calamus.
(bron:  ÉCHOS,  LES PLUMES MÉTALLIQUES, Leucotes, Journal des débats politiques et littéraires, Publisher : [s.n.] (Paris), Publication date : 1916-05-05)
Am Rhein und in der Gegend von Agram hat man metallene Federn in Römerlagern ausgegraben  (Jahrbuch des Vereins für Altertumskunde im Rheinland, 1882, S. 96


Waarschijnlijk werd voor het modelleren van een romeinse bronzen of messing pen vroeger als drijfkern metaaldraad van verschillende diameters gebruik om de taps toelopende cilindervorm te maken. Mogelijk dient het uiteinde van een bronzen pen om langs een lineaal kantlijnen en schrijflijnen te rillen in papyrus of perkament of is het uiteinde een overblijfsel van de rietpen waar een soort kwast-achtig deel aan was gevormd om grote letters te kunnen aangeven/ schilderen. Het platte of lepeltjesvormige uiteinde kan ook dienen om de juiste stand van de penpunt visueel te bevestigen. Mogelijk werd in het verleden zelfs met de opening van de capillaire buis naar boven geschreven. Dan was direkt zichtbaar hoeveel inkt nog beschikbaar was. Een replica-pen van messing schrijft met een fijne lijn. Het lijkt erop dat de taps toelopende holle steel als capillaire buis functioneeert met wat stroperige inkt. Een soort vulpenfunctie dus. Deze penpunt schrijft en tekent even dun als een messing replica-exemplaar van een gesneden veerpen of rietpen/ calamus met scherpe punt

Sylvia Fünfschilling:  Graag vermeld ik hier de studie "Schreibgeräte und Schreibzubehör aus Augusta Raurica" (2012)  van Sylvia Fünfschilling. Er is een schat aan informatie in te vinden in haar artikel over schrijfgerei uit de klassieke oudheid. Ook worden de gevonden gereedschappen vergeleken met hedendaagse objecten met een identieke functie.

1e eeuw na Chr.
90-120 na Chr. Vindolanda  metalen inkpennen in verschillende modellen voor schrijven met inkt op berkenbast. Gesmede ijzeren pennen, gevonden bij de opgraving van het Romeinse fort Vindolanda dat rond het begin van de Chr. jaartelling in Northumberland (UK) stond. De gesmede ijzeren schrijfpennen dienen op houders van hout te worden geschoven die vrij dik zijn. Er is een compleet authentiek model gevonden. De niet-gespleten penpunt, die haaks verbonden is met een smalle ijzeren band met open achterzijde, die op zijn beurt weer geklemd zit om het uiteinde van een cilindrisch stokje is m.i. (JdH) toch meer te beschouwen als een zeer goedkoop type ijzeren stylus dan een metalen inktschrijfpen (calamus).  Opvallend is de eenvoud van de pennen. De penpunt is bij de spiraalvormige modellen niet gespleten en niet direkt als penpunt herkenbaar, bij de meer basale modellen met een gespleten punt naar beneden is de punt wel gespleten. Beide typen stiften (stylus en calamus) bestonden  naast elkaar en hebben volgens deskundigen met de vochtigheid van de werk- en bewaar-omgeving van de tabula resp. de berkenplankjes te maken. (bron: https://www.cultpens.com/news/q/date/2017/06/07/what-we-did-on-our-holidays-vindolanda  en  https://theshoeman647325124.wordpress.com/2019/03/24/the-vindolanda-tablets-and-dont-forget-to-send-the-sock/)

50-250 na Chr.
De Meern, Nederland
Vondst van een metalen romeinse inktpen bij opgraving van twee oude Romeinse schepen in 1997 in verband met bouwwerkzaamheden in de Meern (Utrecht, Nederland). In de roef van het schip 'De Meern 1' is een klein ijzeren object aangetroffen, dat geïnterpreteerd is als het metalen deel van een romeinse inktpen (afb. 8.41, plaat 64).895. Opmerkelijk is de opmerking bij noot 904: Birley (1999b, 23) wijst erop dat aangezien de voor een echte calamus typerende afwisseling in lijndikte in de handschriften van Vindolanda slechts zelden voorkomt, de meest inkttabletten met dergelijke robuuste pennen geschreven moeten zijn. Afb. 8.41 'Kroontjespen' van het type Vindolanda (catalogusnummer 520). Het lijkt erop dat het exemplaar uit de Meern één helft van de gespleten penpunt mist die bij de tweede soort van Vindolanda wel te zien is. De auteur T. Derks verschaft in zijn nawoord aanvullende informatie die een betere indeling van de ijzeren inktpennen in Europa mogelijk maakt. (bron: https://research.vu.nl/ws/portalfiles/portal/2224701/2007+Schrijfgerei+DeMeern+OCR+gereed.pdf)

Bronzen pennen kennen we uit: Pompeji, maar ook uit Mainz, Trier en Nijmegen (https://mijngelderland.nl/inhoud/specials/verbeelding-van-de-waal/handel-in-de-prehistorie-en-de-romeinse-tijd#!#customCarouselDetail)   Gezien de lengte is de bronzen koker een metalen versie van een gesneden rietstengel om mee te schrijven.
Bennecourt ??????


De onderschatte rol van de rietpen.
Naast de inktpennen van riet- en vogelveren zijn er ook, tot aan de massaproduktie van gestanste metalen indoop-pennen in de 19e eeuw, altijd metalen inktpennen in gebruik geweest.
Hoewel de handgemaakte en gegoten metalen pennen veel minder bekend zijn, zijn ze voor de beeldvorming van de ontwikkeling van de penvorm en de daarmee verbonden lijnvoering zeker interessant.
We hebben het hier in het bijzonder over inktpennen (calami) en niet over de kraspen of stylus.

Het schrijven met een veren pen
In een publicatie van Beckmann, Johann, "Beiträge zur Geschichte der Erfindungen", Leipzig 1792, p.47-59. (Schreibfedern) en in een aangevulde Engelse vertaling van zijn werk "A History of Inventions and Discoveries {...}, Vol. II (from IV) ", London, Longman etc., 1817 van de hand van William Johnston, staat op blz. 195-212 een verhandeling over de pensoorten waarmee men tot 1817 in West-Europa en het Midden-Oosten schreef. 
De rol van de rietpen is daarbij volgens de Johann Beckmann eigenlijk onderschat. Toen men begon te schrijven met vogelveren was dat vooral vanwege de scherpe en dunne lijnen, en de langere schrijfduur per indoping.
Aan beide boeken ligt een studie ten grondslag uit waarschijnlijk 1716 van Christian. Gottlieb. Zchwarzii: "De Ornamentis Librorum et varia rei librariae veterum supellectile [...]", Lipsiae, Langenhemania, 1776 (posthuum uitgekomen ). Zchwarz (Leisnig,1675 - Altdorf, 1751) heeft in 1716(?) een uitgebreide studie, bedoeld als discussiestuk, gemaakt van alle geschreven en gedrukte antieke bronnen over de ontwikkeling van het schrijven vanaf de Egyptenaren tot en met de middeleeuwen. Achterin zijn boek zijn een aantal illustraties te vinden over de geschiedenis van het geschreven boek - van boekrol tot getijdenboek. Op blz 234 is de ordening van zijn dissertatie te vinden.

3e eeuw

In de derde eeuw na Chr. komen we bij Clemens van Alexandrië   (150-210) een passage tegen dat de Egyptische priesters al met vogelveren schreven en dat één van hun schrijfinstrumenten een rietpen was. Maar ook de kerkvaders werden alle afgebeeld met een veer. Ter vergelijking: in de 17e en 18e eeuw zien we op portretten van tekenaars die het gebruik van rood krijt beheersen iets vergelijkbaars in de vorm van een dubbele krijthouder.
"In his omnibus chartis, nisi pugillares excipiamus, calamo vel arundine, & postea penna, scriptitatum fuit. Igitur Plinius, calami Aegyptii maxime & Gnidii cbartis serviunt. Hi calami vulgo junci fuerant, ex Nili ripis excerpti, & ad scribendum aptati. Graeci calamis ex Perside allatis scribere solebant. Sed & calami argentei interdum in usu erant: namque his & Patriarchas & alios plures scripsisse vulgatissimum erat. De penna haec habet Isidorus, Iib. 6. cap. 14. Instrumenta scribe calamus & penna; ex his enim verba paginis insiguntur, sed calamus arboris est, penna avis, cujus acumen dividitur in duo. Imo ad prisca tempora penna ab aliquibus refertur, ait enim Juvenalis, Sat. 6.  -  Anxia praecipiti venisset epistola penna.  - Nisi hic penna figurate pro ala dicatur, & celeritas epistolae potius quam instrumentam quo scripta fuit, intelligatur."


Zie: https://digi.ub.uni-heidelberg.de/diglit/poleni1737bd3/0531/image     1737  Verwijzing naar calamus en penna door Poleni, Giovanni  [Editor]; Graevius, Johannes Georgius [Bibliogr. antecedent]; Gronovius, Jacobus  [Bibliogr. antecedent]  Utriusque Thesauri Antiquitatum Romanarum Graecarumque Nova Supplementa (Band 3) — Venedig, 1737 [Cicognara, 2488D-3].

5e eeuw
Volgens een auteur van de geschiedenis van Constantijn, waarvan transcripties zijn gemaakt door Adrian de Valois, is het gebruik van veren om mee te schrijven begonnen in de 5e eeuw.  (Paulli, Simon, "Miscella antiquae Lectionis [...] , Argentorati, MDCLXX, (verwijzing naar Henricus Valesius in het voorwoord) -  ".....De qua re laminam auream jussit interrasilem fieri, quatuor literas regis habentem, unde ut si subscribere voluisset , positâ laminâ super chartam per eam penna duceret, & subscriptio ejus tantum videretur.  Ergo Theodericus dato Consulatu Eutharico Romae &...."   

6e eeuw
St. Isodorus van Sevilla of Isodoris Hispalensis (c. 560-636). Hij vermeldt dat zowel de calamus (rietpen) als de penna (vogelveerpen) beide in gebruik zijn in zijn tijd [Ethymologiae, vi, 14; ed. Migne, Patralogia Latina, 82.241]). "Instrumenta scribae calamus et penna.  Ex  his  enim  verba  paginis  insiguntur,  sed  calamus  arboris est, penna avis, cujus acumen in duo dividitur, in toto corpore unitate servata (credo) propter mysterium, ut in duobus apicibus Vetus et Novum Testamentum Signaretur, quibus exprimitur  verbi sacramentum  sanguine  passionis effusum. Dictus autem calamus quod liquorem ponat.  Unde et apud nautas CALARE ponere dicitur. Penna autem a pendendo vocata, id est, volando.  Est enim, ut diximus.avium.".

8e eeuw
In 709 schrijft Althelmus (S. Aldhelmi Operum Pars II - Tractatus) in een klein gedicht getiteld "de penna scriptoria" in het latijn over een schrijf-pen van een zwanenveer.  ("Marima Bibliotheca Patrum", Lugduni, 1677. Fol. tom. xiii. P. 27). Ook Alcuin of York schrijft over de pen van een copiïst. Het gedicht begint met "Ad musaeum libros scribentum. Hic sedeant sacrae scribentes famina legis,....". De term die op schrijfgerei betrekking heeft luidt: ".....Correctosque sibi quaerant studiose libellos, Tramite quo recto penna volantis eat. ......" .
Zie voor instructie over het verhitten van de spoel van een ganzenveer alvorens deze te snijden tot pen bijgaande link.



10e eeuw
Bulgarije: bronzen kegelvormige penpunten voor verschillende lijndiktes
Aan het begin van de 10e eeuw worden in Bulgarije al metalen indoop-pennen gebruikt door monniken. Professor Nikolay Ovcharov vertelt over een vondst op het terrein van de Patriarch Basilica bij het paleiscomplex van het Veliko Preslav historische en archaeologische complex het volgende: "We vonden een ongelooflijk interessante en unieke set van 11 bronzen penpunten, die vroeger op de pennen werden gezet tijdens de Gouden Eeuw van Simeon I van Bulgarije (893-927).
De penpunten werden gebruikt in de tijd van de 'literaire school' van het eerste Bulgaarse koninkrijk van Simeon I van Bulgarije. Ze zaten in een aparte buidel en werden gebruikt voor de vervaardiging en het maken van boeken - niet alleen om te schrijven maar ook voor miniaturen - voor zover we weten is dat gebeurd tijdens de Gouden Eeuw van Simeon I van Bulgarije. Elk van deze penpunten, die conusvormig zijn, heeft een verschillende diameter, wat betekent dat ze werden gebruikt om verschillende inktlijnen te trekken - breder, smaller enzovoort."  (Archaeologists find unique set of pen nibs used in the Golden Age)

De Bulgaarse tekst in de webpublicatie  levert de volgende vertaalde passages op:  "Ik gaf opdracht de grond zorgvuldig te zeven, toen plotseling een kleine met modder beklede bal in onze handen verscheen", herinnert hij zich. Daarin vonden ze 11 kleine, pepervormige koperen platen die aan één uiteinde puntig waren en aan de andere kant uitgezet om op een houten stok te plaatsen, zoiets als de handgrepen van het recente verleden." [....]"Elk van de pennen heeft een verschillende diameter, dat wil zeggen. elk trekt een andere dikte. Ze waren niet om te schrijven, maar om de manuscripten vorm te geven. Om ze te versieren met vignetten, ornamenten en hoofdletters. Ze werden gedoopt in verschillende inkten. Het was de set van een onbekende miniatuurschilder die meer dan 1000 jaar geleden creëerde." [....] "Ik weet niet zeker of zoiets in West-Europa is gevonden, vooral omdat de vondst is aangetroffen in een zeer goed gedateerde laag uit de 10e eeuw, zei prof. Ovcharov." [......] "We zouden ons niet onmiddellijk hebben herinnerd dat deze 'pepers' om [lijnen] te trekken waren, tenzij er twee koperen gespen waren, bevestigingsmiddelen voor de houten kaften van de oude manuscripten van die tijd," legde [Angel] Konakliev uit. Het zijn deze bevestigingsmiddelen die de verklaring vormen waardoor de vondst verband houdt met het boek en gaat over een set pennen. Archeologen hebben ook een verklaring ervoor waarom ze in de buurt van de haard werden gevonden. Hoogstwaarschijnlijk zijn ze verloren door de miniaturist. Hij droeg ze in een zak om zijn middel, zodat ze altijd bij de hand waren. Hij ging moe zitten en verloor ze, toen de zak versleten was, maar de vinger [puntige uiteinden?] stak de bal aan beide gespen. "Dit zijn onze beste vondsten als mensen in die tijd iets verloren", zeggen archeologen.  Niemand kan vertellen wat het beeld van deze kunstenaar is. Hoewel de krant in Sofia meldde dat de pennen van Simeon de Grote waren ontdekt, waren ze zeker niet van hem, maar van een man van de literaire school van Preslav uit de tijd van Simeon of Peter. Dit is een aanwijzing die tot nu toe helemaal niet is uitgewerkt, omdat de geschiedenis op dit moment zeer weinig gegevens bevat."

JdH: Op een foto is te zien dat deze bronzen "pennen" kegelvormig zijn. Volgens de Bulgaarse tekst verschillen ze onderling van openingsmaat aan het puntige uiteinde. De kegelvormige 'pennen' dienen op een houder (houten stokje) te worden geschoven alvorens ze gebruikt kunnen worden. Of ze ook voor schrijfwerk geschikt zijn is niet duidelijk. Het lijkt er op de foto op dat de kegels aan één zijde een naar de punt toelopende naad bezitten. De stroperigheid van de inkt bepaalt voor een belangrijk deel de afgiftesnelheid van inkt naar de punt. 

messing kegeltje met naad - capillaire pen
Replica van messing kegeltje (conus/ conum) met een gedreven nauwsluitende naad. Het replicamodel is een dunschrijvende indoop-pen met inktreservoir. Welke inktsoort het meest geschikt is dient nog te worden onderzocht. De Bulgaarse modellen uit de periode omstreeks het jaar 1000 zijn iets langer en dunner, zo lijkt het. Dat kan mogelijk met de dikte van het gebruikte messing plaatmateriaal samenhangen. Dit soort inktreservoir-pen verhoogt zeker de schrijfsnelheid. De replica kegeltjes zijn op een houten stokje geklemd
(zie bijgaande foto) en uitgeprobeerd. De inktafgifte aan de penpunt kan waarschijnlijk door slijtage qua opening verschillen waardoor er verschil in lijndikte ontstaat tusssen de pennen onderling. Maar de lijndikte kan ook bewust geconstrueerd zijn. De afgifteopening van het conusvormige reservoir kan door slijpen worden vergroot. Uitproberen op een kladvel is aan te bevelen omdat er te dikke lijnen ontstaan bij de eerste aanzet. Er zijn door mij ook proeven gedaan met een kegelvormig opgerold strookje latoenkoper. Dat is zo gerold als dat gebeurt bij paperettes of tortillons (in gebruik bij tekenen met rood krijt).  Er is ook een proef gedaan met dit soort pen op oud droog perkament. Daar tekenen deze pennen prima op. Persoonlijk ga ik er van uit dat alle pennen bij de eerste in gebruikname een zo dun mogelijke lijn leverden. De capillaire werking binnen de conus wordt bij deze vroege reservoir-pennen handig benut. De plaatjes messing dienen eigenlijk zo te worden gemodelleerd dat er geen draad of staafje bij de punt doorheen kan. De lijndikte per pen is redelijk gelijkmatig, ongeacht de richting waarin men de pen beweegt. Dat maakt deze conusvormige pen eerder voor teken- dan voor schrijfwerk geschikt. Draaien van de penpunt levert nog wat extra inkttoevoer op. Of er rond die tijd nog meer kegelvormige pennen hebben bestaan moet nog blijken.

Zie voor latijnse begrippen die op een scriptorium betrekking hebben:  Rosenfeld Randall. Tools for producing books and documents in roman antiquity and the middle ages : a summary list of classes . In: Scriptorium, Tome 56 n°1, 2002. pp. 156-176;


Vroege Vulpen
Marokko en noordwestelijk deel van Afrika : De Sultan of Kalief van Maghreb zou al in de 10de eeuw een soort vulpen besteld hebben, al is het niet bekend hoe deze er uitzag.  Een vergelijkbaar model is hier te zien.


12e eeuw
Messing (bronzen) pen (Romeins model)
Op een
miniatuur uit het begin van de 12e eeuw, in de `Saint Luc Bible-d'Etienne Harding - Abbaye de Citeaux - 1109-1111-Dijon-BM-15-folio-68', is te zien dat Sint Lucas een Romeins model metalen pen gebruikt.
De pen is roodbruin gekleurd en kort. (breed onderaan en puntig bovenaan). Normaal zijn de pennen waarmee evangelisten schrijven op miniaturen, gesneden van ganzenveren, wit gekleurd en niet erg kort. De conclusie kan zijn dat de miniaturist de oude modellen kende of dat er in zijn tijd met een vergelijkbaar model werd geschreven.  Zie verderop op deze pagina een messing replicamodel van zo'n type pen.

Hierna een voorbeeld van een vel perkament waarin het woord "penne" is te lezen. De tekst is geschreven met ganzenveer of ravenveer  in 1100.  De regels zijn geschreven door een Vlaamse monnik die in een Engels klooster verbleef.

ik probeer mijn pen
Deze latijnse tekst staat aan de bovenrand van de pagina achterin een handgeschreven boek uit 1100.
Iets lager op die pagina staat de eerste in het Nederlands geschreven tekst: "Hebban olla uogala nestas bigunnan hinase hic enda thu". (Hebban olla vogala Bodleian Library, Oxford/MS. Bodl. 340, fol. 169v)


St. Hiëronymus, St. Lazare Autun
In de twaalfde eeuw komen we een citaat tegen van Pierre de Clugny of  Petrus Venerabilis, (abt van Cluny van 1122 tot aan zijn dood in 1157) in een brief aan beeldhouwer Gissebertus* : "Hic vero; in Epistola ad Gissebertum, quem ad describendos libros hortatur:  Pro aratro, inquit, convertatur manus ad PENNAM;  pro  exarandis agris, divinis literis paginae exarentur. MONTEFALCONIUS Libr. I Palaeograph, Graecae, cap. 3, ubi primum ad iuvenalis tempora referendum putarat usum pennae scriptoriae, tandem ista verba subiicit: In Schematibus tamen scribentium , qui bene multi, variis in Codicibus Graecis, visuntur, CALAMO utentes scriptores passint animaduertas."  
* Gislebert of Gislebertus, Gijzelbert, Gillebert is een beeldhouwer in de 12e eeuw, bekend door zijn werk in de kathedraal Saint-Lazare in Autun (1120-1135)
Mogelijk heeft de tekst betrekking op één van de kapitelen waar de heilige Hiëronymus  schrijvend met een "pen" staat afgebeeld. De veren boven de leeuwenpoot zijn een aanduiding van de herkomst van het afgebeelde schrijfinstrument.


Metalen pennen zijn al sinds de Romeinen in gebruik. Nadat ik zelf in 2019 een aantal messing replica-pennen had gemaakt, kwam ik al speurend bijgaande informatie tegen van Ian the Green over "scribal materials and tools". Zie in het bijzonder zijn pagina over "METAL PENS PRE-17TH CENTURY".  Hij laat een aantal schrijftests zien met messing replica-pennen, gebaseerd op oude modellen uit de periode voor 1600.
In een toelichting bij een middeleeuwse pen in het museum van Londen is het volgende bijschrift te lezen: ID: A2405. Production date: Medieval. On Display: Museum of London: Medieval London: Writing and Printing. Vertaald luidt de tekst als volgt: Middeleeuwse pen gemaakt van een blad koperlegering dat in een buis[vorm] is gerold. De buis is breder aan het ene uiteinde, dat in een schrijfpunt is geknipt. Beroepsschrijvers, kooplui en klerken die vanwege hun werk reisden, droegen hun eigen pennen in een lederen etui en een draagbare inkthoorn (inktpot) die om de hals of aan een gordel kon worden gehangen. Diep blauwzwarte inkt werd gemaakt door tannine van eikengallen te mengen met ijzerzouten en Arabische gom. AFMETINGEN: L 112 mm. MATERIAAL: koper legering.
JdH: Aan het groenige patina te oordelen is de Londense pen van brons. Het model is praktisch identiek aan Romeinse bronzen inktpennen, die op hun beurt zijn afgeleid van pennen, gesneden van vogelveren. Zo te zien - aan de knik in het oppervlak bij de punt - is de metalen penpunt van het exemplaar in Londen gespleten. Koperlegeringen zijn: a. brons waar rood koper met tin is vermengd en b. messing of geel koper waar rood koper met zink is vermengd. Messing of geelkoper, in de vorm van folie ook wel latoen of 'latoenkoper' genoemd, is een legering van koper (55-70%) en zink (45-30%). In die dunne vorm is messing geschikt voor bijv. bewerking tot een metalen inktpen. Messing bezit na langere tijd een bruinig patina. Rood koper is voor het maken van pennen ongeschikt vanwege de zachtheid en de grotere wrijfweerstand van dit metaal met papier.
 
modellen van handgemaakte messing tekenpennen    voorbeeld zelfgemaakte capilaire messing pen aug2019
Zelfgemaakte replica's  (JdH: juli 2019) van handgemaakte, geknipte, gevijlde en omgezette messing teken-/ schrijfpennen.

Modellering van de messing pen
Als basis voor het zelf handmatig maken van een messing pen heb ik strookjes messing gebruikt van verschillende breedte (14 tot 22 mm.) met een dikte van ongeveer 0.27 mm. of iets meer. Voor hele kleine pennen is 0.27 mm.eigenlijk nog iets te dik. Voordeel van het werken met messing is de niet-magnetische eigenschap van dit materiaal. Bij vijlen met een ijzervijl en polijsten met staalwol ontstaan er geen magnetische geladen afval dat zich o.a.aan ijzervijlen en beitels hecht. Het lichte plekje in de pen midden boven is lichtreflectie op de vloeistof in het buisje aan de houder en is geen opening!). De capillaire werking van de inktbuis (tubus/ tube) (gemodelleerd rondom een spijker) speelt een belangrijke rol. Er kan langer worden getekend zonder in te dopen.

Sleuf voor inktgeleiding naar de penpunt
Elke methode (krassen, knippen, zagen) om een sleuf/ kanaal voor de inktdoorloop aan te brengen heeft voor- en nadelen: De sleuf werd al toegepast in de klassieke oudheid. Bij ganzenveren werd de gleuf gesneden of ontstond aan het eind door de spoel daar iets te breken. Bij handgemaakte messing pennen kan met een scherpe beitel een v-vormige inktgeleidings-gleuf worden aangebracht aan het korte uiteinde van de afgeslepen ellips (beitel aan de binnenzijde van de punt inslaan). Ook inknippen is een optie. Om de inkt langer vast te houden (eigen experiment JdH) kan door de opening aan het smalle uiteinde van de messing pen een iets klemmende metalen draad worden geschoven tot schouderhoogte van de pen, vlak voor de gleuf. De metalen draad wordt bovenaan afgerond met een soort lus. Zie hieronder een voorbeeld van schrijfwerk met zo'n replica pen.
N.B. Toepssing van touw als reservoirdraad in plaats van metaaldraad doet inkt naar buiten lekken (vuile handen) en vezels kunnen de inktgeleidings-spleet of gleuf verstoppen. De messing replica-pen bezit geen beluchtingsopening aan het ingeknipte deel..

replica calamus van messing   messing calamus replica met schrijfvoorbeeld   messing replica pennen
Uiteinden (
bovenaanzicht en onderaanzicht) van een taps toelopende Tubulaire messing replica pen. Een voorbeeld van wat schrijfwerk na 1 x indopen. Deze puntig geslepen pen (13 cm. lang) is zowel voor schrijf- als tekenwerk geschikt. Voor kalligrafisch schrijfwerk dient de penpunt te worden aangepast. Hoewel nergens in literatuur vermeld, heb ik als proef een bronzen staafje met een extern oog in de pen aangebracht.  Het bronzen staafje vergroot het inwendige oppervlak om extra inkt vast te houden waardoor er langer kan worden geschreven na één keer indopen in een inktpot. Het smalle uiteinde dient niet volledig afgesloten te zijn teneinde voldoende lucht door te laten bij het indopen in de inkt, anders kan de inkt niet in de tubulus worden opgenomen. Het incissie voor het inktkanaal is slechts vier à vijf milimeter lang bij antieke modellen en ziet er uit alsof deze geknipt is. Opvallend is de afgeronde lepelvormige vorm van het taps toelopende uiteinde van de tubulus, Dat onderdeel is mogelijk bedoeld als instrument om poeder van een blokje ingedroogde inkt los te schrapen alcvorens dat met water te vermengen tot inkt. Ook dient het waarschijnlijk om de scherpe punt af te schermen. Een tubulus-pen van rood koper functioneert niet omdat een rood koperen punt op papier te veel wrijfweerstand oproept.

Opening tussen de pen-schouders
Bij gestanste pennen en vulpennen zit er een opening (vent hole), ter hoogte van de schouders (schoulders) van een pen. Deze vormt het eind van de inktgleuf  (tine slit) tussen de twee penpunten (nib slits). Deze opening voorkomt inscheuring bij te grote druk op de penpunten. Zo'n opening is vooral in de 19e eeuw duidelijk zichtbaar bij de ontwikkeling van de eerste vulpennen en heeft dan een andere functie n.l.
voor een goede doorloop (oppervlakte spanning) van inkt (serves as an ink reservoir using surface tension). Van ouds is zo'n opening echter zeer belangrijk bij rietpennen waarvan de punten eerder de neiging hebben, bij teveel druk, uiteen te gaan en tot splijting van de bamboe-/rietstengel te leiden. De opening tussen de schouders wordt bij bamboe-/rietstengels aangebracht met een gloeiende spijker. Bij handgemaakte messing pennen kan de opening worden aangebracht door met een stalen spijker een opening te slaan door het messing plaatje, liggend op een houten plank. Na het aanbrengen dient de opening rond het gaatje plat geslagen te worden op een harde ondergrond en eventueel iets verbreed door de spijker nogmaals in de opening rond te draaien. Bij ganzenveren bracht men meestal geen opening aan en zo ja, dan deed men dat met een gloeiende naald.

13e eeuw
Canterbury Cathedral
Onder de vloer bij de kathedraal is een (m.i. gegoten)
bronzen pen(punt) - zonder steel en handvat - gevonden, samen met oorkondes en andere documenten. De vorm van de penpunt is vergelijkbaar met een ingedroogd exemplaar van een komijnzaadje, een anijszaadje of een venkelzaadje.  De vier (of meer) naar binnen getrokken zijden vergroten het inkthoudende oppervlak van dit soort indoop penpunt, waardoor langer geschreven kan worden.

vorm van een venkelzaadje als inspiratie voor penpunt
Venkelzaad (sterk vergroot)

Zie voor meer voorbeelden van vroeg- en laat middeleeuwse pennen ook: 
https://finds.org.uk/database/search/results/objecttype/pen/todate/1600
perpendiculum



15e eeuw
Leonardo da Vinci??
(Bron: https://reinol.it/it/storia-degli-antichi-inchiostri-per-scrittura-e-per-stampa/)   Hoofdstuk nr. 73
"Er zouden tekeningen van Leonardo da Vinci bekend zijn die een pen beschrijven met een inkttank." (juli 2019 JdH:  ??????, moet nog worden opgespoord. Zie auteurs als Joost Keizer en Luca Novelli) ; zo'n  pen is de afgelopen tijd gereconstrueerd op basis van de tekeningen. Volgens de auteur van "Storia degli antichi inchiostri per scrittura e per stampa"  betogen sommige wetenschappers, met een zorgvuldige analyse van de Leonardesque-codes, dat de daarin vervatte tekst een regelmaat en continuïteit vertoont die het onmogelijk maakt om de pen voortdurend in de inkt te dopen, hetzelfde geldt voor de vele pentekeningen die in de codes zijn getraceerd. Dit alles leidt (mogelijk) tot de conclusie dat Leonardo een inkttank-pen of reservoir-pen heeft geproduceerd en gebruikt voor zijn werk.  Zie ook Daniel Schwenter (1634), verderop op deze pagina. Het zou heel goed een voorloper voor diens model geweest kunnen zijn.
JdH: Mogelijk heeft Leonardo da Vinci met een soort glazen indoop-pen uit Murano (eiland in Venetië) geschreven. Deze pennen hebben een scherpe getordeerde punt en bezitten daardoor groot oppervlak om inkt vast te houden. Al in 1291 was er sprake van een glasindustrie in Venetië. Pas in 1700 zijn de pennen inclusief een glazen handvat op grote schaal geproduceerd en verspreid. In de 19e eeuw waren ze in Engeland heel populair.



16e eeuw
Speciale pen van een koper legering uit Engeland
Bodemvondst beschreven door dr. Adam Daubney. De metalen pen (19 mm.. lang, 7 mm. diameter)  ziet er uit als een massief koperen staafje waarbij aan de top op vier tegenover elkaar liggende plaatsen nissen zijn weggevijld. De ontstane nissen zouden na indopen inkt moeten kunnen vasthouden zodat met de punt kan worden geschreven. Een eigen proef met een replicamodel leert dat dat mogelijk is mits er al opgedroogde inkt op de pen aanwezig is.

1544
Johann Neudörffer
Deze schrijfmeester in Nuerenberg, vermeldt in 1544 in een boek over de vervaardiging van goede schrijfpennen naast de ganzenveren: "Die Ding aber, darauß man Federn macht, vnnd damit schreibt, sind Genßkil (Gänsekiele) Pfawenkil (Pfauenkiele), Schwanenkil, Welsche Calami oder Ror, auch von hartem Holtzlein, Eysere und Kupfere Ror (Rohr), auch Kupfere vnnd Messine blechlein '")."
Het betreffende boek is: Johannes Neudörffer, Anweisung und eigentlicher Bericht, wie man einen jeden Kiel zum Schreiben erwählen, bereiten, teilen, schneiden und temperieren soll, Nürnberg 1544.
Helaas is er geen digitale versie op internet te vinden. Zie ter oriëntatie op internet de studie van Marie-Christine Kreidenitsch, "Schreibmeister und Schreibenlernen im späten Mittelalter / frühe Neuzeit", Wien 2017  (PDF bestand 6 Mb.)

verschillende aanzichten van een ganzenveer     stand van de hand bij het schrijven    Pennemes, eind 16e eeuw
Samengestelde afbeelding: Vier aanzichten van een ganzenveer om mee te schrijven en tekenen in "
Ein Gesprechsbüchlein..." in 1549 volgens Johan Neudörffer. Opvallend is de korte diagonale afsnijding van de veer in de 16e eeuw vergeleken met die bij veren uit de 18e eeuw.
De veer onderaan is een versleten en onbruikbaar exemplaar.  Natuurlijk is ook duidelijk zichtbaar dat de "vlag" en de "baard" in de 16e eeuw verwijderd zijn. Alleen een klein pluizig plukje mag blijven zitten.
De manier waarop de pen dient te worden vastgehouden bij het schrijven met de rechterhand. Bij tekenen met inkt is het aan te nemen dat de vingers minder op het papier rusten. 
(bronnen: "Ein Gesprechsbüchlein..." (1549)  en "Anweisung und eigenlicher Bericht...."  (1544))  Uiterst rechts is een pennemes uit het eind van de 16e - begin 17e eeuw afgebeeld. Opvallend is de vorm-overeenkomst met de gestripte ganzenveer.

JdH:  Neudörffer vermeldt dat de voorwerpen waaruit men pennen maakt, en daarmee schrijft, zijn Ganzenveer, Pauwenveer, Zwanenveer en Waalse Calami of Riet, ook uit Hardhout, IJzeren en Koperen pijpjes, en ook van koper en brons. Met "Welsche Calami" worden waarschijnlijk rietstengels uit het gebied ten westen van de Rijn bedoeld..(vgl. "Zonnewijzers voor Welsch uhr (45°) en Neurenberger uhr (49°)").  Dat soort oeverriet bezit lange dunne stengels, vergelijkbaar met Egyptische rietstengels langs de Nijl.. Calami-rietstengels bezitten knopen op grote afstand (ongeveer 30 cm.) van elkaar, zijn scherp aan te punten en de dunne holle buis zorgt voor het capillair vasthouden van vocht. Calami riet staat, qua kenmerken, dichter bij de ganzenveer dan gewoon riet. Ror of Rohr is wat dikker riet, meer bamboe-achtig en bezit meer knopen per lengte-eenheid.  Zie ook een filmpje over Johann Neudörffer der ältere op You-Tube.
Een andere instructieve bron van  Johann Neudörffer, "Ein Gesprechbüchlein zweyer schuler wie einer den andern im zierlichen schreiben untherweijst"., 1549  Zie aan welke criteria een goed gesneden ganzeveer moet voldoen in 1549. 


1560-1579-1583
"Gianfrancesco Cresci:  (c.1534/5 - early 17th century) Milan-born calligrapher and copyist in the Vatican Library.  He published the earliest printed manual of calligraphy, the Essemplare (Rome, 1560), and two later treatises on writing. In the second half of the sixteenth century Giovanni Francesco Cresci presented a new Italic cursive. The most important change was that this; Italic was written with a pointed pen rather than a squared edge pen (see fig.2).This last change gave a real boost in the practice of handwriting and Cresci's hand became one of the main models for many decades.  (Monica Dengo, 2005 - Arezzo - http://www.monicadengo.com/about/about-me.html). "
Juist in die tijd begon de Contra-Reformatie in Italië. Verandering was dus welkom, hing in de lucht.
Hij richt zich, als schrijfmeester, in dienst van de bibliotheek van het Vaticaan, vooral op een vloeiend handschrift waarbij het accent juist niet op dik-dun accenten ligt, zoals bij de Rustica maar op gelijkmatig dun geschreven letters met wendbare verbindingen. Dat zou zowel de schrijfsnelheid als de leesbaarheid bevorderen.  De Cancellaresca is gedurende langere tijd het toonaangevende lettertype dat vooral op notariskantoren en bij kerkelijke instellingen, bij akten en brieven wordt gebruikt.  Kunstenaars wordt aangeraden om een losse pols te verkrijgen door schrijfoefeningen te doen, gebaseerd op de Cancellaresca, alvorens te gaan tekenen met pen en inkt. 
Voorbeeldenboeken van Cresci:  Cresci, GioFrancesco, "Il perfetto cancellaresco corsivo", libero terzo, Appresso Pietro Spada, Roma, MDLXXIX (1579)  en Cresci, GioFrancesco, "Essemplare di piu sorti Letteri",  Altobello Salicato, Vinezia, MDLXXXIII (1583)

1562
Johannes Mathesius (1504-1565) - vanaf 1532 schoolmeester en later (1545) predikant in de mijnbouwstad St. Joachimsthal:  Messing schrijfpennen
In 1587 vinden we bij Johannes Mathesius in zijn "Berg-Postilla [Bergpostille] Oder Sarepta [...], Catharina Gerlachin, Nürnberg,  1587  (
(geschreven voor het overlijden van Mathesius in 1562 (volgens de drukker), uitgave 1587) op blz. 95 de volgende tekst:  "......Johannes in seiner dritten Epistel gedencket auch der federn und braucht das Wort Calamus, denn es kan wohl senn/ daß man etwan schreibfedern von starckem Rohr oder Meerschilff gemacht habe/ wiese auch vorzeiten ihre meßstäbe oder ruthen/ und die kinder ihre hottepferdlein von solchen glatten/ leichten/ und holen rohren machten/ wie noch die Modisten oder stulschreiber zu ihrer groben schrifft/ federn von holunder brauchen. Hernach hat man Gänß/ Schwan / und Auerhahnen federn gebraucht wie auch etliche ihre Messing schreibfedern voller dinten mit sich führen. Ich muß der schulen und allen frommen schülerlein auch den schreibzeug/ pennal/ oder dintefaß im alten Testament zeigen. Ich muß der schulen und allen frommen schülerlein auch den schreibzeug/ pennal/ oder dintefaß im alten Testament zeigen........". (tekst druk uit 1679)
(".....zoals nog de 'Modisten' of 'stoelschrijvers' voor hun hoofdletters pennen van 'vlierbes' [takjes] nodig hebben. Naderhand is men Ganzen-/ Zwanen- en Auerhanen-veren gaan gebruiken/ ook dragen verscheidene [beroepsschrijvers] hun geelkoperen schrijfpennen met inkt gevuld [JdH: met nog natte inkt?]bij zich. ...." . Naast ganzen-, zwanen- en Auerhahnveren gebruikte men dus voor/in 1562 ook messing [geelkoperen] schrijfpennen. Vlierbessentakjes zijn stugge veerkrachtige takjes die goed te snijden zijn en waarbij het merg gemakkelijk is te verwijderen/ in te drukken om een holle capillaire buis te verkrijgen.  Johannes Mathesius vermeldt het bestaan van messing schrijf-/ tekenpennen ".../wie auch etliche ire Messing Schreibfedern voller dinten mit sich füren" als onderdeel van de vaste uitrusting van 'Veelschrijvers'.    "Modisten oder Stulschreibern" zijn schrijfmeesters, rekenmeesters of boekhouders, gerichtsschrijvers, klerken op notariskantoren en stadsschrijvers. Al deze mensen waren beroepsmatig veel met schrijven bezig en wilden mogelijk geen tijd besteden aan het herhaaldelijk snijden van pennen van vogelveren. Een Pennal is een Federpennal of pennen-etui. (koker/ doos).  Of met 'schreibfedern voller dinten' een vroeg soort vulpennen worden bedoeld is onduidelijk. De eerste druk van Sarepta is in 1562.


messing schreibfedern
Een door mij vervaardigde replica-pen van messing bevestigt de mogelijkheid om zelf een messing pen te maken die een ganzenveer kan vervangen.


15e/ 16e eeuw
Heusden aan de Bergse Maas (Nederland)

collectie Eef van der Lee, Hesuden
Uiteinden van een bronzen calamus tabular (taps toelopende buis pen) gevonden in het vestingstadje Heusden aan de Bergse Maas (Nederland). Van de penpunt zijn de voor- en achteraanzicht zichtbaar. De pen is gevonden op het terrein van een oud klooster (Mariënkroon, gesticht in de 15e eeuw) of het kasteel (van Heusden). Deze Calamus maakt deel uit van de archeologische collectie van Eef van der Lee (afbeelding met zijn toestemming geplaatst). De lengte van de totale pen is ongeveer 10 cm. Er zijn twee vergelijkbare pennen gevonden op terreinen met middeleeuwse bebouwing in Heusden. Vaak worden bronzen naalden, met een vergelijkbaar lepeltje aan het uiteinde, in de buurt van vingerhoedjes gevonden. Dat voedt de gedachte dat het lepelvormige uiteinde voor het verzamelen van oorsmeer diende. Dat oorsmeer diende dan om de draad steviger te maken om deze door het oog van een naald te halen. Bij gebruik van zulke naalden door kleermakers is die gedachte zeker denkbaar. Bij pennen is de functie van het lepeltje mogelijk toch een andere. Eerder meende ik dat, deze calamus ouder is en al uit de Romeinse tijd zou stammen. Na de vondst van een Calamus Tabular in Arnemuiden (zie hierna) ga ik er, anno maart 2021, vanuit dat de calamus wel degelijk uit de middeleeuwen kan stammen.


1450-1575
Vonds van een Calamus Tabular in havenslib van Arnemuiden (Walcheren, Zeeland).
Collectie Museum Arnemuiden, object no 0392.  Door op onderstaande afbeelding te klikken is een vergroting te zien.

Calamus  Tabular, messing, 9 cm., Arnemuiden
Calamus Tabular van latoen-koper (messing) gevonden in havenslib uit de (oude insteek) haven van Arnemuiden. De opgraving vond plaats in 2008-2009. De bijvondsten dateren uit de periode 1450-1575 en bepalen mede de datering van de Calamus. Bruno Janson stuurde mij deze afbeelding toe.  De lengte van de pen is 9 cm. Hij vermeldt dat hij meent dat het geen Romeins exemplaar is. Ik ga daar, gezien de datering van de bijvondsten, in mee. De functie van het lepelvormige uiteinde benoemt hij als "gebruikt om een kleine hoeveelheid zand op gemorste inkt te strooien". Er is, m.i., dan ook meer een relatie met de schrijffunctie van het instrument. Met veel plezier neem ik deze vondst op in het huidige overzicht (met dank aan Bruno Janson).


1579
Andreas Ludwig
In de "Rotel-Bücher aus dem Kloster Sankt Zeno in Reichenhall (München, Staatsbibliothek)"  is te lezen dat een zekere Andreas Ludwig in het jaar 1579 in Reichenhall schrijfpennen van messing machinaal of fabrieksmatig vervaardigd heeft. Naast de vervaardiging van messing pennen maakte hij ook houders van messing ((geel)koperplaat) om daar zowel grafiet of houtskool in te klemmen ("Klemmhalter aus Messingblech für Graphitstifte herstellte").
Ref. Walter Koschatzky (1977)


1595
Graaf Johann de Jongere van Nassau
Omstreeks 1595 schrijft  Graaf Johann de Jongere van Nassau in een document , dat zich in het Staatsarchief van Wiesbaden bevindt, dat tot de Rij-uitrusting o.a. ook pennen van Messing en Zilver als schrijfgerei behoorden.  Op veldtochten wilde men, zo lijkt het, liever de 'zwaardere' metalen pennen dan de ganzenveren. Misschien dat daarom de Romeinen ook metalen pennen vervaardigden.

Joseph Meder schrijft over de 17e eeuwse pennen het volgende: "Schreibzeuge.  Schreiber und Maler trugen die Federn in einer Leder- oder Hornbüchse. (Geschribzüg), die durch einen Deckel geschlossen werden konnte, gleichzeitig mit dem Horntintenfäßchen an ihrer linken Gürtelseite, wo Jahrhunderte vorher die Scholastici, Schreiber, selbst Kanzler ihre Schreibtäfelchen und Griffel als Gehänge (perpendiculum) vereinigt hatten2. In dem Augsburger Tafelbilde des alten Holbein: Bekehrung und Taufe Pauli, sieht man deutlich den ganzen ambulanten Zeichenapparat an dem Leibriemen des jungen Siegsmund Holbein hängen (Abb. 26). Diese Garnituren begleiteten den Künstler, wenn er auf Reisen ging oder in freier Natur zeichnete, noch bis zu Rembrandts Zeiten (Abb. 158)3. "


17e eeuw

1634
Daniel Schwenter

Reservoirpen 1634 - twee ganzenveren 
Daniel Schwenter (1585-1636)
Duits wiskundige, uitvinder, dichter en bibliothecaris beschrijft in "Deliciae Physico-Mathematicae", Nürnberg, Jeremiae Dumicis, 1634 (p. 519-520: De derde opgave)  een apparaat dat bestaat uit meerdere kieldelen van ganzenveren, waarbij één kiel diende als reservoir voor de inkt.
Beschrijving van de constructie/ montage (Nederlandse vertaling van Oud-Duitse tekst, zie URL's in vorige regel.):
"Vierde deel van de opfris-uren.
De IIIe Opgave.
Een geweldig geheim/ een veer om mee te schrijven/ zodanig aanpassen, dat deze zoveel [inkt] vasthoudt als je nodig hebt. Ten eerste, neem drie kieldelen / snijd uit elk het stuk 2 / 3. schuif deze drie stukken in elkaar. Snijd daarna van de vierde kiel een stuk zoals 2/5. Snijd bij  4 een opening erin  / zodat er ongeveer een hagelkorreltje door kan vallen/ dat stuk steekt bovenaan uit de drie delen/ zodat de opening er bovenuit komt/  verberg het met een stuk kiel zoals bij 9/5 is te zien/ en dat uit de 5e kiel is gesneden/ en maak dan van de zesde kiel een goede pen/ snijd het gat af/ en splijt het in het midden [van elkaar] zodat het wordt als 6 / 7
Snijd uiteindelijk van de zevende kiel een stuk/ zoals 3 /5. met een kleine opening 4. leg het halve kokertje 6/ 7 er in zodat het openingetje 4 er onder komt/ zodat stuk 6/ 7 sampt (er tegenaan ligt?) dat het stukje 8 zo erin ligt/ moet onder in het onderste deel van de pen geduwd of geschoven worden/ zodat het stuk x.7 vooraan zit/ dan is de pen klaar.
Om deze nu te gebruiken / doe bovenaan het dopje eraf / steek deze [pen] onderaan bij 7 in een inkt[pot]/ zo schoon mogelijk/ helder en dun/ neem de pen bovenaan in de mond/ zuig de lucht aan/ dan zal de pen vol inkt worden gezogen/ zet het dopje weer bovenaan terug op z'n plaats/ zodat er niets uitloopt/ waardoor het vacuüm in stand blijft/ Indien men echter de pen onderaan bij de s indrukt/ krijgt de inkt op twee plaatsen lucht/ en komt er een druppel uit/ die kun je gebruiken om te schrijven/ en hierna zo vaak drukken/ zo vaak je meer inkt nodig hebt. Het is voor studerenden en landmeters een zeer bruikbare pen."
Vanaf blz. 516 wordt kort de schrijfkunst behandeld.
JdH: Het Duitse woord "Kyhl" is in het Nederlands te vertalen met "kiel". Zie E. Heimans, Als de veertjes komen, 1909 : ".....grens tusschen spoel en schacht, die samen de kiel heeten, zeer dikwijls baarden zonder ..... "
Reservoirpennen van dit type werden gemaakt in de 17e eeuw maar er zijn geen exemplaren bewaard gebleven. (https://reinol.it/it/storia-degli-antichi-inchiostri-per-scrittura-e-per-stampa/)

prototype    prototype schwenter reservoir pen    fragment prototype schwenter reservoir pen
JdH: Een replica van de pen van Daniël Schwenter op basis van bovenstaande instructie. Alle onderdelen worden taps toelopend (en daardoor lucht-dicht) in elkaar geschoven. Het strookje met de naam Daniël Schwenter is met de reservoir-pen geschreven op oud handgeschept. gevergeerd papier. Links op de foto is de in elkaar gezette pen te zien, zelfs met een spoeldeel minder dan bij Schwenter. Rechts zijn de verschillende onderdelen te zien. Er is geen lijm nodig. Alle onderdelen klemmen in elkaar. Met een handje vol ganzenveren is deze reservoir-pen zelf te maken. De ganzeveren dienen wel wat variatie in diameter te bezitten. Een houten plankje, een afbreekmesje, een klein kogeltje en een potje inkt zijn onmisbaar. Probeer eerst met wat water of thee of de pen werkt alvorens de inkt aan te zuigen met de mond.
N.B. Opgelet. Haal det afdekdopje niet van een pen wanneer er nog inkt in zit want dan verbreek je de capilaire werking/ het vacuüm in het inktreservoir en vallen er inktdruppels uit de pen op kleding of papier met alle gevolgen van dien!

1650
Edward Norgate: Ravenveren voor fijn tekenwerk in pen en inkt
Edward Norgate, "Miniatura; or, The art of limning", d. 1650; Hardie, Martin, 1875-1952; Bodleian Library. Manuscript. Tanner 326, Oxford, At the Clarendon Press, 1919, p. 81
"Begin dan, om deze[de ondertekening/ schets] als pentekening uit te voeren (ik bedoel de contouren alleen), met een scherp gepunte en schone pen (en ravenveren [zijn] de beste), je arceringen, die met een vaste en gelijkmatige hand moeten worden getrokken; en overgaand naar de zwakkere schaduwen, dienen ze zo veel mogelijk in scherpe en fijne punten uit te komen, elkaar niet rakend maar op gelijke afstand [blijvend]. ......"
ravenveren pennen voor een haarscherpe lijn
JdH: Bij het snijden van de ravenveer-spoel tot pen is direkt merkbaar hoe veel stijver en nauwkeuriger de spoel van een ravenveer is af te snijden, vergeleken met die van een ganzenveer.  Gebruik een vlijmscherp mesje om de veer te modelleren tot pen. Het is aan te raden voor het snijden  het uiteinde van de spoel dubbel te knijpen zodat de spoel overlangs iets barst om op een natuurlijke wijze de spleet te laten ontstaan voor de inkttoevoer. Dus, zo mogelijk, niet insnijden! Zo ja, gebruik dan anno nu een scheermesje. Doordat de ravenveer een stevige spoel bezit gaat deze pen ook langer mee bij het tekenen.


1657
Ralph A. Austen
De eerste notitie die in de Engelse literatuur is te vinden over een "Pen of steele" in relatie tot een "Quill" in: R.A. Austen, "A Treatise of Fruit-Trees", Oxford, Robinson, 1657. p. 52
"...opposite side of the Bud, then with a Quill the one halfe cut away, or a Pen of steele (made thin for the purpose like the one halfe of a Goose quil) take off the Bud and Bark, by putting it between the Bark and wood;"
Of het hier om een vergelijking gaat of dat er echt verwezen wordt naar een metalen pen is niet duidelijk. Het woord 'Pen' verwijst wel naar een schrijfpen zoals een ganzenveer en niet naar een pin of beitel.

1657
Philippe de Villers en François de Potshoek
Fragment van een transcriptie door P. Faugère, van een reisverslag van Philippe de Villers en François de Potshoek aan Parijs tussen eind 1656 en begin 1658. (Parijs, 11 Juli 1657) . Het document bevindt zich in november 1864 in de bibliotheek van den Haag.
"Le 11e , les Srs de Manse et de Cibut, avec qui nous avions logé dans l'autre maison,  nous vindrent voir, et apres leur avoir monstré tout nostre appartement, nous fusmes voir un homme qui a treuvé une merveilleuse invention  pour escrire commodement. Il fait des plumes d'argent où il met de l'encre qui ne seiche point, et sans en prendre on peut escrire de suite une demy main de papier; si son secret a vogue, il se fera riche en peu de temps, car il  n'y aura personne qui  n'en veuille avoir: nous luy en avons aussi commandé quel-ques-unes. Il les vend 10 francs, et  I2 francs à ceux qu'il  sçait avoir fort envie d'en avoir."
Villers, Philippe de et François de Potshoek, "Journal d'un voyage à Paris en 1657-1658...", Paris, Duprat, 1862 - pag 200-201
JdH: Uit bijgaande tekst blijkt dat er in 1657 metalen pennen waren met een inkt-reservoir dat het mogelijk maakte ongeveer een tiental(?) regels tekst te schrijven. Of we van een vulpen dienen te spreken is niet bekend. Mogelijk was er een soort s-vormige gebogen veer ingebouwd (vgl. het gebruik van een "spring" zoals Edward Johnston laat zien in zijn boek "Writing & Illuminating  & Lettering", reprint 1987, blz. 25. Voorbeeld A.) die voor geleidelijke toevoer van inkt zorgde.
  
1663
Samuel Pepys
"This evening came a letter about business from Mr. Coventry, and with it a silver pen to carry inke in, which is very necessary."
Het briefje van Coventry aan Pepys luidt:
 I. Cf.  Coventry  to  Pepys,  5  August:  ' l send you herewith the pen I promised you without the ceremony of making a new case for it, which would require time, and might whett your appetite (by de expectation) beyond the fare...': PRO, Adm.106/8, f. 90r.  
Diary of Samuel Pepys, 5 August 1663

Of het hier om een metalen pen gaat met een ingebouwd (via een pipet?) of aanschroefbaar inktreservoir (een vroeg model vulpen) is niet duidelijk. Coventry was een Engels staatsman (1628-1688). Mogelijk doelt Coventry op de produktietijd van een nieuwe etui en de hogere prijs daardoor van de set.. Zie voor meer info: The Diary of Samuel Pepys, Vol. 4: 1663  By Samuel Pepys (noot op blz. 264 van Robert Latham en William Matthews,  heruitgave in 1995/ 2000)
Wat wel blijkt is dat er naast de ganzenveer zeker metalen schrijfpennen in gebruik waren.

1666: 
Ganzenveer snijden.
Presentatie aan de Franse Academie voor Wetenschappen van een speciaal Zakmes (canif) om een veer tot pen te snijden.  "En 1666, on présentait déjà comme une nouveauté à l'Académie des Sciences un canif pour tailler les plumes d'un seul coup et la technique ne cessa de s'améliorer puisqu'en 1715, monsieur de la Chaumette présenta devant la même Académie un canif modernisé."

1678
Samuel van Hoogstraeten
VAN HOOGSTRAETEN, Samuel, Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de Zichtbaere Werelt, Verdeelt in negen Leerwinkels, yder bestiert door eene der Zanggodinnen. Ten hoogsten noodzakelijk, tot onderwijs, voor alle die deeze edele, vrye, en hooge Konst oeffenen, of met yver zoeken te leeren, of anders eenigzins beminnen, Rotterdam, François van Hoogstraeten, 1678.

Samuel van Hooghstraeten, leerling van Rembrandt
PEN - het eerste boek, zesde hooftdeel, p. 31
"Maer men moet zich wachten van al te stijve geregelde trekken, die men arseeringen noemt: want behalven dat zy nergens toe dienstig zijn, zoo doen zy door haere langwijlicheit den aendacht sluimeren. Laet uwe penstreeken los en onbedwongen alleen der dingen zwier en de schaduwen uitbeelden.{...} Deeze wijze is ook allerbequaemst om Lantschappen na't leven te teykenen, dewijl de Pen tot loof en bladeren, en gebrooke gronden, en steenwerk allerbequaemst is; en de Pinseel tot het aenveegen van een eenparige schaduwe."
"{Schetswijze te gebruiken} [...] de Schrijfpen uit Zwaneschacht, of Ganze-pennen, of wel uit een droog riet gesneeden, zeer bequaem om met inkt, die een weinich met geslooten of geschrapt root krijt, of schoorsteenroet gebrooken is, uw eerste gedachten op't papier te schetsen[...]."  "Gy moet u aen een redelijk dikke of niet te dunne Pen gewennen, die gy genoegsaem voor uit steekende in't schaduwen slijpen zult, om, daer 't van nooden is, een scharper toets te geeven."
JdH: Opmerkelijk is de vermelding dat de inkt met wat rood krijtpoeder of schoorsteenroet  "gebrooken" dient te zijn.  Dat levert mogelijk bij het "wassen met verdunde inkt" een iets levendiger toon op dan egaal grijs.  Er kan ervan worden uitgegaan dat O.I. inkt, in de vorm van inktstaafjes, in de 17e eeuw al in gebruik was. Die inkt geeft een koele zwartgrijze kleur op bij het wassen.  De inkstaafjes dienden met water op een inktsteen te worden gewreven.

17e(?) eeuws model, niet gespleten, (gegoten) bronzen indoop-pen. Aangeboden en verkocht op Ebay in mei 2019. Vermeld als authentieke 17e eeuwse indoop-pen.  Interessant model. Mogelijk is het echter het uiteinde van een Jat of aanwijsstok bij het lezen van bijv. de Thora. Het uiteinde is als  penpunt nogal stomp. Afgebeeld waren drie aanzichten. (foto's door mij veilig gesteld).  De cilindrische spoel bezit een iets uitstekende ril met een klein gaatje. De afgebeelde pen met holle spoel dient op of in een houten of bronzen steel te worden geschoven. De penpunt ligt iets verhoogd buiten de spoelcilinder. Deze indoop-pen bezit een vloeiende vorm en lijkt gegoten in brons. De metaaldikte is groter dan die van huidige gestanste pennen. Verkocht vanuit Swindon, (noordwestelijk van Londen). In Swindon is ook anno 2019 nog veel metaal -recycling industrie te vinden. Herkomst pen onbekend. Verkocht op Ebay 31 mei 2019 voor 11,50 GBP. (bron: https://www.ebay.fr/itm/183819629039)  

De 17e eeuwse boeken met schrijfvoorbeelden van beroemde meesters, als bijv. Jan van de Velde. (Zie:  https://pennavolans.com/17th-century/) laten prachtige gegraveerde schrijfvoorbeelden zien, die met vakkundig gesneden pennen uit ganzen- en ravenveren na veel oefenen zijn te maken.


1691
Jean la Fontaine
La Fontaine in een brief aan Elisabeth de Sainte-Agnès Le Féron, zuster(religieuse) van de kloosterschool Port-Royal des Champs bij Parijs. le 8 septembre 1691"
..si on taille encore des plumes de cuivre chez vous.."
En réalité, la plume métallique est de création très ancienne. Les écoliers de Port-Royal, en 1691, se servaient de plumes de métal cuivré. En 1692, le " Livre commode des adresses de Paris " mentionne que les plumes à écrire en acier sont en vente chez Dalesme, rue Saint-Denis, près la Fontaine de la Reine. (zie Le Vieux-Neuf, 12 ARCHÉOLOGIE DES PLUMES DE FER.-HISTOIRE DE L'ENCRE.)
Vies intéressantes et édifiantes des religieuses de Port-Royal: et des ...1752. Tome IV  P. 329 -330 en in  de "Revue savoisienne : journal publié par l'Association florimontane d'Annecy : ... Académie florimonta", p. 118

p.- 329-330
".....Si je me craignois d'être importun, je vous demanderois si on taille encore des plumes de cuivre chez vous, & en ce cas je prierois notre révérende Mère de m'en donner quelques-unes. Ce seroit une grande charité pour un petit peuple de la campagne où nous sommes dont on veut bien prendre quelque soin. [.....]  Je vous supplie , en assurant notre révérende Mère de mes très - humbles respects , de lui faire mes remercimens des plumes de cuivre: elles ont été reçuës ici avec bien de la reconnoissance. Il y avoit encore quelques vases vuides qui se sont présentés: c'est -â- vous á voir si l'huile coulera encore. ..."
JdH: in 1691 werden in Port-Royal pennen van koper (messing?) gebruikt in plaats van ganzenveren. Dat zou de leerlingen veel tijd en ergernis besparen, tijd die ze aan andere zaken konden besteden.



Eind 17e eeuw/ begin 18e eeuw:
Roger North
The autobiography of the Hon. Roger North, ed. by Augustus Jessopp. ...
Brief van Roger North aan Anne, Lady North, weduwe van Sir Dudley North of Olemham
"XXII. [The First Steel Pen.]  To the same.  London, March 8th, 1700-1.
Lord North and Grey is returned a great courtier, to tell good news. We have no news, unless it be about a small concern called a Parliament, which they say is to sit next March. [Farewell Circuit.] But where is a question answered negatively. Not in London. You will hardly tell by what you see, that I write with a steel pen. It is a device come out of France, of which the original was very good and wrote very well, but this is but a copy ill made. When they get the knack of making them exactly, I do not doubt but the government of the goose quill is near an end, for none that can have these will use others.
I am, your most obedient Servant, &c."
JdH:  Het is aannemelijk dat welgestelde personen in Frankrijk, en ook de Engelse edelman Roger North (1651-1734), in de 17e eeuw gebruik maakten van metalen pennen. Gezien het feit dat er al namaakversies in omloop waren, was de vraag groot genoeg en konden ook mensen met een minder ruime beurs de metalen pennen kopen. Mogelijk was de pen, waarover Roger North naar zijn zus heeft geschreven, van Dalesme in Parijs afkomstig.


plume tubulaire of omsteekpen, op basis van cilindervorm
Plume tubulaire of omsteekpen anno 2019. Dit exemplaar bevat geen rilbbel halverwege. De term tubulair verwijst naar de buis of kokervorm van de pen-spoel.  Zou in de 17e eeuw in omloop zijn.
Omsteekpennen, gebaseerd op een cilindervorm,  bezitten ook vaak een verdikking om het insteken te beperken tot een bepaalde lengte en een opening middenvoor om de inktstroom te reguleren. We zien dat vaak bij de zog. plume tubulaire of plume à dessin, tubulaire of plume escamotable. Of dat ook al voor de 19e eeuw voorkomt is nog onderwerp van onderzoek.

18e eeuw
Nicolas Bion
metalen vulpen model ontworpen door Bion in 1709

1709. Een metalen pen (nib pen, omschuifpen - metalen pen met gesloten cilinderspoel die met de penpunt in de houderhuls kan worden opgeborgen, is ontwikkeld door Bion tijdens de regering van Lodewijk de XIV (5 september 1638 - 1 september 1715) en wordt door Bion een 'plume sans fin' genoemd ).  Deze pen was de  opvolger van de bronzen indoop-pen uit de Romeinse oudheid die weer een bronzen versie van de rietpen (calamus) was. Metalen pennen corrodeerden (roesten) snel door de zuren en zouten die in de oude inkten zaten. Pennen van edelmetaal hadden dat probleem niet. Vandaar dat veel klassieke vulpennen later van een gouden of vergulde pen met zelfs iridium punt zijn voorzien.  

Van een langgerekte metalen penvorm (verwijzend naar een tentakel van een inktvis), waarbij geschreven werd met zout bevattende sepia-inkt van deze vis (en een vergelijkbare vorm van gesneden riet en van een vogelveer), ontwikkelt de metalen pen zich via een model met een korte spoel met afgeschuind uiteinde (zog. omsteekpen)  naar een zeer puntige - stansbare - in massa produceerbare en vervangbare pen, die in een houder met een cilinder met inwendige bus dient te worden geschoven.

In ieder geval beschrijft Nicolas Bion (1652–1733), instrumentmaker van de Franse Koning (ingenieur du Roi), eeuwen later een soort vulpen (la plume sans fin/ stylographe) in een verhandeling uit 1709 ("Traité de la construction et des principaux usages des instruments de mathematique"). Mogelijk heeft Bion de pen zelf ontwikkeld, maar dat is niet zeker.  Het kenmerkende van dit soort scherp gepunte metalen indoop-/ vulpennen is wel, in tegenstelling tot ganzenveren pennen, dat hoe men de penpunt ook beweegt, ze overal een bijna even brede lijn laten zien. Het metaal voor de penpunt was soms van edelmetaal. Dat bepaalde zeker de prijs. De gewone burger gebruikte de ganzenveer. Daar deed het corrosieprobleem zich niet voor. Maar er moest wel herhaald gesneden worden. Men kocht waarschijnlijk daarom tot pen gesneden  ganzenveren per bosje van bijv. 100 stuks als men door moet kunnen schrijven. De Engelsman Joseph Bramah ontwikkelde zelfs in 1809 nog een machine om ganzenveren te slijpen.

1717-1722
baradelle, reisschrijfset
Zilveren reis schrijfset of Encrier de Voyage, bestaande uit vier schroefbare delen.  Parijs, 1717-1722.  Lengte 12 cm. Gewicht 20 gram.
Geveild door Sothebey's november 2010.  Hier getoond om de vorm van de metalen penpunt te laten zien.  Opvallend is de kleine, korte penpunt vergeleken met het brede, lang doorlopende schouderblad erboven.
Deze vorm is niet direct verwant met de snijwijze van de ganzenveer of de rietpen.

oude romeinse bronzen inktpen met split
Als inspiratie voor de korte penpunt heeft mogelijk een model van een metalen inktpen gediend, vergelijkbaar met een bronzen romeinse inktpen die zich nu in de collectie van het British Museum bevindt. Voordeel van de korte punt is het voorkomen van doorbuigen van de penpunt. Het uiteinde verwijst nog, zo lijkt het, naar een stylus. Ook in het Römisch-Germanisches Zentralmuseum in Mainz is een vergelijkbare bronzen pen met korte penpunten aanwezig.(Schreibgeräte und Schreibzubehör aus Augusta Raurica p. 178)


1726-1732
baradelle of reisschrijfset uit 1723
Een andere zilveren reis schrijfset of baradelle uit de periode rond 1730 en afkomstig uit Parijs. Lengte eveneens 12 c.m en gewicht 20 gr.  Geveild bij Drouot, Paris 2016.
De penvorm wijkt duidelijk af van een vergelijkbare set uit 1722.  De overeenkomst met de klassieke calamus of rietpen vorm is duidelijk herkenbaar. De punt is niet zo scherp en mogelijk meer geschikt voor dik-dun schrift.

In 1748 is in de schriftelijke aantekeningen van de burgemeestersdienaar  Johannes Janssen  bij het tweede Congres van Aken te lezen dat er nieuwe schrijfpennen van staal beschikbaar waren, die hij had uitgevonden en die aan vele aanwezigen zijn verkocht en zo in heel Europa zijn verspreid. Het is bekend dat hij ze door een horlogemaker in Aken had laten maken. Helaas is zijn pen in de verzameling van  het Londense Science museum niet terug te vinden.
(Es ist also gewiß, daß 1748 Aachener Stahlfedern zum Preise von 9 Mark Aachener Währung oder 1 Schilling für das Stück nach Deutschland und ins Ausland verschickt wurden.)


voor1743
Bus met tekeninstrumenten uit het wrak van de Oost-Indiëvaarder Hollandia 
Metalen insteekpen als onderdeel van een set met tekeninstrumenten in foudraal.  Volgens de begeleidende tekst is de originele pen nog aanwezig: c: (1) pen, straight tube (2.4l, 0.5d) with dip pen inserted (0.4d); Dit model zouden we tegenwoordig een omsteekpen noemen. De pen is geschoven in een cilindrische bus (van verguld brons?) die op zijn beurt vast zal hebben gezeten aan een houten steel. Opvallend is de lange holle opening aan de onderzijde en de lange penpunt in verhouding tot de diameter.  Deze pen is zowel geschikt voor schrijf- als tekenwerk. De voorwerpen zijn opgenomen in de collectie van het Rijksmuseum in Amsterdam.


1781
Scheller uit Leipzig
draagbare pen met inkt, Scheller 1781
Links op de afbeelding: model van een schrijfpen met inktreservoir is ontwikkeld doort Scheller, Mechanikus in Leipzig. Scheller produceerde deze pen voor het eerst in 1781 in een messing en een minder zware maar welk duurdere, hoornen uitvoering.
Informatie over dit model is te vinden in:  Friedrich Nicolai, "Beschreibung einer Reise durch Deutschland und die Schweiz im Jahr 1781 [...], Volume 1", Berlin und Stettin, Nicolai, 1788, (dig. pag 426-429)
Opvallend is dat het schrijfgedeelte uit de spoel van een gesneden ganzenveer bestaat, terwijl er al in het begin van de 18e eeuw volledige messing of zilveren reservoir-pennen zijn geproduceerd.
De keuze voor een lichtgewicht draagbare pen speelt zeker een rol bij gebruikers. Friedrich Nicolai is enthousiast over deze pen en wijdt er een uitgebreide beschrijving en tekening aan.

1788
Krünitz
Krünitz draagbare schrijfpen
In de Encyclopedie van Krünitz komen we ook een afbeelding tegen van bovenstaand model van een vulpen. De spoel onderaan is afkomstig van een natuurlijke ganzenveer. Als de penpunt bot is dient de hele spoel te worden vervangen door een nieuw exemplaar.
Dat nieuwe exemplaat dient dan ingelijmd te worden. De pen van Scheller uit Leipzig is hier afgebeeld.

Krünitz, Johann Georg / Traßler, Joseph Georg: Oeconomische Encyklopädie, oder allgemeines System der Staats-, Stadt-, Haus- und Landwirthschaft, in alphabetischer Ordnung, Brünn, 1788
In zijn Encyclopedie (1788)  komen we enkele regels tegen over de metalen schrijf- en tekenpen:
p. 404-405
"Man hat auch Federn von verschiedenen Arten der Metalle, unter welchen die silbernen noch die besten sind. Natürlicher weise aber werden alle metallene Federn durch die Tinte und der gebrauch bald abgenutzt.  Gläserne Federn machen zu dicke Striche, sind aber zum Linienzeichnen recht gut zu gebrauchen.  Siehe auch Reiß-Feder."     Elders bij Krünitz: "Reißfeder 1) eine Feder zum Reissen, oder Zeichnen, welche von Stahl, Eisen oder Messing ist, scharfe Linien damit zu ziehen. 2) Auch die lange metallene, an beyden Seiten gespaltene Hülse, schwarze Kohle, Röthel, Kreide etc. zum Reissen oder Zeichnen darin zu befestigen, führt den Nahmen Reißfeder." 
Blijft dat hij wel metalen pennen als mogelijke schrijfpennen vermeld.
JdH: Uit de omschrijving van "Reißfeder" blijkt dat het een metalen trekpen is.  Een "Reißfeder" is echter iets anders dan een "porte crayon"of krijthouder.



19e eeuw
1803
Penvorm ontwerp De Paula Marti, 1803
Penvorm  tachigrafische pen, Marti (1803)

De Paula Marti, Francisco, "Tachîgrafía Castellana ó Arte de Escribir [...] con tanta velocidad como se habla, y con la misma claridad que la escritura comun [...], Madrid, Sita Calle de Capellanes, 1803 (1799). p. 72-73 , pl. LXVI .  De Paula Marti ontwikkelt een eeuw later ook een vulpen maar dan voor gemakkelijke stenografische notatie. Zijn argumentatie is: De pennen van staal of metaal hebben het voordeel, boven die van vogels, van het niet zo gemakkelijk uiteenstaan van de punten; en bij het tachigrafisch schrijven is het handig om met een heel dunne pen te schrijven, zodat de bewegingen niet verward (rommelig) zijn. 
Opvallend is dat de pen van De Paula Marti overeenkomst vertoont met de vorm van de nog steeds veel door tekenaars gebruikte "omsteekpen". Deze pen is gebaseerd op een open cilindervormige spoel die aan één zijde is afgezaagd en aan de penpunt zijde overeenkomst vertoont met een gesneden ganzenveer. Al in de tijd van Lodewijk de 14e was dat model metalen pen het uitgangspunt voor de metalen pen.  Opvallend is dat alle handgemaakte metalen pennen spitse penpunten bezitten in tegenstelling tot de (ganzen)veren pennen.

1829
Christie's pen, 1828

In een Duitse tekst uit 1832 komen we een korte beschrijving tegen van de uitvinding van een speciale pen die heel fijn kan tekenen en waarvan de penpunt uit een holle pyramide bestaat, gevormd door drie spelden/ naalden. De pen is gemakkelijk zelf te maken. Ook hier wordt een vergelijking met een Reißfeder of trekpen gemaakt.
Een uitgebreide beschrijving van de constructie treffen we aan in het artikel  "NEW DRAWING PEN. By Mr. R. Christie, Secretary of the London Mechanics' Institution", (The Register of arts and journal of pate ..., 1829)

"62. Ueber Hrn. Christie's Zeichenfeder als Schreibfeder.   Ein Leser schreibt über Hrn. Christie’s Zeichenfeder Folgendes:
»Ich verfertigte mir alsogleich eine solche Zeichenfeder, und war damit nicht bloß im Stande, so fein zu zeichnen, wie ich es bis her mit keiner Rabenfeder vermochte, und feinere und reinere Striche zu liniiren, als es mir bisher mit keiner Reißfeder möglich war; sondern ich bemerkte auch sehr bald, daß, wenn man die unendlich feine Spitze auf einem Wetzsteine etwas zurundet, man mit einer solchen Feder besser und reiner schreiben kann, als mit jeder anderen. Die Zeilen, die ich Ihnen hier zu schreiben die Ehre habe, sind mit einer solchen Feder geschrieben, und ich darf hoffen, daß Sie an der Schönheit und Reinheit dieser Schrift nichts zu tadeln finden werden.«
»Die Vortheile einer solchen Schreibfeder sind wahrlich nicht zu berechnen. Außer dem, daß man damit schöner und reiner schreiben kann, als mit jeder anderen, wird eine solche Feder nie matt, nie stumpf; sie bedarf keines Ausbesserns, keines Schneidens, und bleibt immer gleich scharf, gleich rein, gleich gut. Ich habe mit meinem ersten Versuche mit dieser Feder gewiß mehr als 2 Buch Papier voll geschrieben, und die Feder schreibt, wie Sie ?ehen, noch so rein, wie bei dem ersten Striche, den ich mit derselben versuchte. Welcher unendliche Zeitgewinn, da man nun keine Zeit mehr mit dem langweiligen Federschneiden verlieren darf!« 
»Ein nicht unbedeutender Vortheil bei dem Gebrauche dieser Feder ist auch noch der, daß, da die Tinte mittelst derselben etwas tiefer in die Oberfläche des Papieres gelegt wird, kein Radiren, kein Ausbringen der Tinte mit Chlor oder Sauerkleesalz so leicht möglich ist.«
»Eins muß ich jedoch bemerken. Dieses Non plus ultra einer guten Schreibfeder fordert eine leichte Hand. Aufdrücken dürfen Sie nicht, sonst bleiben Sie stecken. Sie müssen, wenn Sie mit einer solchen Feder schreiben, dieselbe so leicht führen, als ob Sie zeichneten, und dann werden Sie zehn Mal schneller und schöner mit den drei Nadel-Spitzen schreiben, als mit einer Feder aus irgend einem Federkiele, und käm' er aus dem Flügel des Erzengels Gabriel selbst.«
Man kann diese wohlfeile Zeichenfeder von dem Mechaniker Sebastian Müller in Augsburg beziehen. "

JdH: Voor fijn tekenwerk gebruike men in de18e en begin 19e eeuw dus nog ravenveren.

In de praktijk was een gemiddelde ganzenveer rond 1800 bij schrijven slechts een week bruikbaar. Mogelijk was dat toen bij het tekenen met inkt ongeveer even lang.


Pas als de metalen indoop-pen corrosiebestendig (roestvrij) is en er door mechanisatie via stansen massaproduktie mogelijk is, breekt de metalen pen zonder cilinder of spoel op grote schaal door.  Dat wil dus niet zeggen dat er voor 1800 geen metalen teken- en schrijfpennen in kleine oplagen werden vervaardigd en gebruikt. Of kunstenaars zich wel van metalen pennen  bedienden is wellicht aan hun werk te zien. Studie van de lijnvoering (dik/dun variatie), de samenstelling,  lijming en coating van het papier (vanaf ongeveer 1430) en daarmee samenhangende eventuele haperingen van de penpunt in het papier van oude meester-tekeningen uit de 17e eeuw (en later) kan uitwijzen of er naast gesneden pennen van vogelveren ook metalen tekenpennen zijn gebruikt vanaf het begin van onze jaartelling tot 1800. 
Tot lang na de uitvinding van geschept papier werd nog op perkament geschreven. De lijnvoering op perkament laat op de haarzijde (te herkennen aan kleine poriën) een andere lijnvoering zien dan aan de zog. vleeskant.  Voor tekenaars kan dat een rol hebben gespeeld.  Vroeger werd de vleeszijde met puimsteen glad geschuurd.  De schurende werking daarvan was handig voor het werken met de zilverstift.

De volgende stap was de massa-produktie van gestanste metalen indooppennen zonder gesloten spoel in het begin van de 19e eeuw. Bekend zijn Joseph Gillot, James Perry  en William Mitchell (kalligrafie).  Om de slijtage aan de punt van een vulpen te voorkomen past men halverwege de 19e eeuw de iridium punt toe.


alinea


Jaap Bolten, onderzoeker en kenner van Abraham Bloemaert, heeft meer dan 1700 tekeningen van deze kunstenaar gecatalogiseerd. Dit grote aantal verklaart hij uit het feit dat van Abraham Bloemaert waarschijnlijk het grootste deel van het werkmateriaal is overgeleverd.  Het œuvre van Bloemaert bestaat niet alleen uit fraai uitgewerkte voorstellingen maar ook uit talloze studies.  Jaap Bolten heeft ze ingedeeld naar onderwerp: verhalende voorstellingen, portretten, genre, dieren, planten en “studies”.  De rubriek studies heeft hij weer onderverdeeld in mensen, dieren, planten en landschappen.
Jaap Bolten, Abraham Bloemaert c. 1565-1651, The Drawings.2 vols, I: Catalogue, 558 pp; II: Illustrations, 505 pp., [Oegstgeest] 2007
Privately printed; ISBN 978-90-811060-1-6


alinea
Het Schilder-Boeck (Carel van Mander, Haarlem, 1604)
Net als andere gerenommeerde 17e eeuwse schilders zal ook Abraham Bloemaert het boek van Carel van Mander ongetwijfeld hebben gekend.  In  het 1e deel wordt een verhandeling over de schilderkunst gegeven ( De Grondt der Edel vrij Schilder-const), in de daaropvolgende delen worden de levens van de schilders behandeld.  Ook Abraham Bloemaert wordt daarin geroemd.


Mineralen als grondstoffen voor pigmenten
In de 17e eeuw waren naast plantaardige kleurstoffen o.a. ook de volgende minerale pigmenten beschikbaar:
minerale pigmenten in oorspronkelijke vorm
Minerale pigmenten in hun oorspronkelijke vorm.


Van links naar rechts, van boven naar beneden: 
kopersilicaat,
orpiment (uit Noord Afrika), realgar,
lapis lazuli,
azuriet, hematiet (uit Puissaye),
malachiet(2x),  gele oker (uit Puissaye),
cinnaber (natuurlijk vermiljoen uit Almaden), rode oker (uit Roussillon),
wit krijt (uit Le Tréport),  zwart krijt (schalie uit Ierland),  steenkool (uit Tsechië),  rötel (uit Theley) en
rechtsonder:
rode bolus (uit Pozzuoli).

alinea

"Verlichterie Kunde of regt gebruyk der Waterverwen"
pigmenten voor aquarelverf rond 1670
Hierboven is een opsomming (volgens Wilhelmus Goeree te zien van pigmenten en kleurstoffen zoals die in 1670 in Nederland in gebruik waren bij het schilderen met waterverf. 
In de tijd van Abraham Bloemaert werd een groot deel van deze pigmenten en kleurstoffen die Goeree opsomt al gebruikt voor het schilderen met olieverf. 
Vooral de minerale pigmenten worden in de 17e eeuw voor  het schilderen met olieverf gebruikt.

Zie ook de kleurreeksen van Norgate en Johannes Vermeer.
(Vermeers kleuren:  azuriet, karmijn, steenkool zwart, groene aarde, indigo, ivoorzwart, loodwit, lood-tin geel, kraplak, rode oker, smalt, ultramarijn (= blauw van lapislazuli),  omber, wede, verdi-gris (of Spaans Groen), vermiljoen, gele oker)

Bijgaande afbeeldingen bevatten overzichten van goederen die o.a. door schilders in de 17e eeuw werden gebruikt en die in 1680 in Brussel aan (Spaanse) heffingsrechten onderworpen waren.
A. Pigmenten (om te verwen, om te schilderen (blauw, root))
B. Pigmenten (groen, geel, swert, bruyn, wit)
C. Kleurstoffen (indigo, cochenille, wouwe, méecrap, galnoten, floers of boerensaffraan)
D. Aardpigmenten (ocker, cryt)
E. Drogerye (gomme)
F.  Haer (sabel, kemel, swyn enz.)
G. Pennen ofte Schachten
H. Hout om te verwen (Brasilie-hout,  Fernanbucq enz.)
Bron:  Liste vande Rechten van in-commen ende uit-gaen op de Coopmanschappen, Manufacturen ende Waeren vanden 21. December 1680,  Brussel enz. (verschenen in 1720)



alinea


Mineralen verpulveren en fijn malen
Men kocht kant en klaar pigment bij de apotheek. Aardkleurpigmenten kon men ook zelf meenemen uit de natuur. Helaas is dat in het westen van Nederland nogal moeilijk. Wij hebben niet veel mineralen in onze bodem.  Om de geïmporteerde mineralen (wij waren in de 17e eeuw al een handelsland) te vergruizen kan een hamer worden gebruikt.  Leg het te vergruizen brok mineraal tussen een paar oude kranten of doeken om het opspatten en wegspringen van brokjes gruis te voorkomen.  Om gruis fijn te stampen en te verpulveren kan een koperen vijzel worden gebruikt. Om het poeder fijn te malen is een porseleinen vijzel handig.  De volgende stap is het pigment te mengen met water tot een papje en het dan op een wrijfplaat zo fijn mogelijk te wrijven. Om heel fijn pigment te verkrijgen wordt het pigmentpoeder daarna eventueel 'gespoeld' om de fijnste deeltjes over te houden.  Zie de informatie daarover elders op deze website bij Goeree.  

Envelopjes of briefjes om pigmentpoeder te bewaren
envelopjes voor pigment
Pigment werd in een soort papieren envelopjes (voor bijv. 5, 10 of 20 gr.), in doosjes en in potjes bewaard, afhankelijk van de hoeveelheid en de mobiliteit van de gebruiker.  Kleine hoeveelheden pigment bewaarde men in speciaal gevouwen envelopjes of briefjes.  De nauwkeurige  inventarisbeschrijving van de spullen in het atelier van Cornelis Dusart ( 24 april 1660 - 1 october 1704), opgesteld door notaris Melchior van Kleynenberg te Haarlem opden eersten October 1704, is een uitstekende bron. In de door deze notaris opgestelde lijst  komen we allerlei begrippen tegen die betrekking hebben op materialen, gereedschappen, attributen e.d. waarmee een schilder in de 17e eeuw werkte. Cornelis Dusart was leerling van Adriaan van Ostade tussen 1675 en 1679.  Adriaan van Ostade was leerling van Frans Hals en  Frans Hals was tot 1603 leerling van Carel van Mander.  De 16e eeuwse traditie is via deze reeks schilders aan Dusart doorgegeven. Ter vergelijking: Rembrandt van Rijn (Leiden, 15 juli 1606 of 1607 – Amsterdam, 4 oktober 1669) was ten dele een tijdgenoot van Abraham Bloemaert. Veel van wat aan materialen en gereedschappen in zijn atelier aanwezig was zal ook bij Bloemaert te zien zijn geweest. Helaas is er geen atelierinventaris opgemaakt van Rembrandts materialen, gereedschappen en toebehoren.  Dan was de atelierinventaris van Abraham Bloemaert ook wat meer voorspelbaar. Wel is de rest van de boedel van Rembrandt uitputtend beschreven. Zie voor een toelichting de website van het Amsterdamse Stadsarchief.   In  Collections of paintings in Haarlem, 1572-1745 Door P. Biesboer, Carol Togneri  (blz. 302 t/m 316) worden de o.a. materialen, gereedschappen en voorwerpen genoemd die in het atelier van Cornelis Dusart aanwezig waren.

Overzicht van enkele onderdelen van de inventaris van een 17e eeuws schildersatelier (uitgezonderd porfolio's met tekeningen, schilderijen, beelden e.d.)

232. 20 soo groot als kleijne doecken
233. 32 paneelen so groot als kleijn
239. een kleijn lee mannetie (JCdH: ledepopje)
249. Een perpectijfkas door Jop Bercheijde  (Job Adriaensz. Berckheijde) Vgl.  Samuel van Hoogstraten & zijn perspectiefkast)
250. Een schrijfdoos en eenige prullen
251. Een wrijfsteen, een papier en twee lopers
253. Een doosje met craijons van verscheijde coleuren
254. Een diti met root krijt
255. Een doos met 7 doosjes 6 briefjes ultramarijn verscheijde soorten
256. Een doos swart krijt aan pennen
257. Een doos met root krijt
258. Italiaans krijt aan pennen een doos
260. Swart krijt pennen in een bakje
261. Een laatje met enige penseelen
262. Een gout gewicht (JCdH: goudpoeder?)
265. Een versegel doosje kermijn  (JCdH: kermijn = karmijn)
267. Een doos met ultemerijn en andre verwe 6 klijne doosjes
268. Een back met verscheijde doosjes en schilpe met
verscheijde soorten verwen                              
275.
Een mant met rommelareij
een dito met borstels-, vis-, en daspenceelen
een dito doos met ongeleste kalk
een dito met oostindische inkt (JCdH: in staafjesvorm uit China)
een dito met Napels of Italiaans krijt  (JCdH: zwart krijt?)
een dito met penceelen
een dito met bronspoeder
een dito met bruijne noocker
een doos met tervend (=doodverf?)
een dito met ligt schijt geel
een dito met omber
een doos met ligte noker  (noocker of noker = oker)
een dito doos met ligte noker en
een dito doos met bruijne nooker
een doos met rottekruijt (JCdH: wit arsenicum-oxyde poeder = giftig pigment)
een doos met duijtse as
(JCdH: ultramarijn =  onvolledig gezuiverd poeder van lapis lazuli)
een dito met ligte noker en bruijn root
een dito doos met bruijn schijtgeel
een dito met krijt wit
een dito met poeder van root sandelhout
een blik doosje met smalt (JCdH: blauw pigment op kobaltbasis)
een doos met lak en andere verwe
een dito met lak
een dito met pijpaart
een beslaage keldertie met verschijde verwe 
(JCdH: beslaage= van beslag voorzien? afsluitbaar kistje?)
een vrijfsteen
een doos met verschijde laadjes met verwe
een doos met swarte kunst instrumenten
een bertie met penceelen  (bertie=berrie?) = (draag)bakje met handvaten (Zie                       Natuurlyke historie van Holland, Volume 16, blz 432 en 441)
een dito met graveer instrumenten
een dito met rommelareij
nog een dito met rommelareij
nog een pleister troffel (JCdH: paletmes=tempermes)
een houte kist
een ronde bol
een kistje met verschijde schoone lacken
een blikke doosje met geschriften
een vies keldertie (JCdH: keldertie=kistje)

110. Een pak gegront papier
111. Een porte folij met papier en perkement  (JCdH: port folij = map)
148. Een paneel van een stuk
149. 3 doeke een groote en 2 kleijne
153. een kas om schilderije in te setten
156. 3 pleijsterde tronys
157. een sittent vrouwtje van pleijster  (JCdH: gips)
159. een la met 38 doose met verwe
160. een dito laa met 20 doosjes met bruijne schijtgeel lakke en andre verwe
161. een dito laa met 3 loot back met gevreeve verwe en een bakje met pencelen
(JCdH: loot back= loden?  bak)
162. 6 pencelen omte schilderen
163. een peneeltje  (JCdH: paneeltje)
164. een perspectieve Raam
165. een Maelback  (JCdH: Een maalbak of Hollander voor papierpulp of een ovale pincelier  vgl. model uit boek van Roger de Piles (1684)  om penselen schoon te maken. Opvallend is de vormovereenkomst van beide voorwerpen)
166. een Lijten (JCdH= een ligten, kaars, een blaker?)
168. een eeckhoute schilderskasje  (JCdH: eeckhoute = eikenhouten)
169. een spiegel
170. een dito
171. een schilderskasje met verschijde legsse  (JCdH: =leggers of plankjes)
177. vier schilders esels
181. 6 raamen (JCdH: = spieramen?, spanramen?)


N.B. "- Krijt aan pennen" kan verwijzen naar zowel gerolde krijtstiftjes (zie verderop op deze pagina) als naar gezaagde, en met een rasp scherp aangepunte krijtstiften.
         - Dozen rood, wit en zwart krijt aan pennen worden apart vermeld.  Het gaat hier zeer waarschijnlijk om tekenkrijt.
         - Geringe hoeveelheden pigment of dure pigmenten werden bewaard in briefjes (vgl. de op een speciale manier dichtgevouwen, handgeschreven briefjes).
            Meerdere van deze "briefjes"werden op hun beurt in een envelop of doos bewaard.
         - Met "crayons van verscheijde coleuren in een doos" worden waarschijnlijk pastelkrijtjes bedoeld.
         - 'Een back met verscheijde doosjes en schilpe met verscheijde soorten verwen"- fijne kwaliteit aquarelverf vermengd met gom werd in de 17e eeuw in
         (mossel)schelpen bewaard (zie Goeree en Norgate).  Deze kwaliteit aquarelverf zit anno 2011 in kleine napjes.
         - Verder blijken in deze opsomming minder dure, droge pigmenten in de 2e helft van de 17e eeuw meestal in dozen te worden bewaard en dus niet in (zalf)potjes of potten. 
           Meerdere van die doosjes werden op hun beurt weer in grotere dozen opgeborgen of in lades.
           Het laatste suggereert dat er een ladenkast moet hebben gestaan in het atelier van Cornelis Dusart.
        -  Smalt (een blauw pigment op kobaltbasis) werd in een blikken doosje bewaard.
        -  Van de aardkleuren (gele oker, bruine oker, bruin-rode oker) zijn meerdere keren dozen vermeld.  Dat kan wijzen op een grote gebruiksfrequentie.
         - Penselen (borstel-, vis- en das) werden bewaard in een mand(je). 
           Borstel-penselen zijn varkensharen penselen.
           Vispenselen (zie fragment studie Ann-Sophie Lehmann) zijn bedoeld om als daskwast te kunnen worden gebruikt, om verfkleuren en verfstrepen te kunnen "verdrijven".  
           Vispenselen worden zo genoemd omdat voor de haren  het haar van viseters zoals bunzingen en dassen, werd gebruikt
           Anno 2011: vispenseel, zwart runderhaar met naadloze zilveren huls, voor fijne werkzaamheden met dunvloeibare laksoorten.
           Daspenselen zijn relatief grote zachtharige penselen om bepaalde verfpartijen (bijv. luchten) te kunnen vervagen.
           Daspenselen kunnen ook worden gebruikt om vernis aan te brengen op een olieverfschilderij dat minstens een jaar droog is.
         - Cornelis Dusart bezat vier schildersezels.  Daaruit kan men opmaken dat hij mogelijk afwisselend aan meerdere werkstukken tegelijk werkte, hij voor kopers werk in zijn atelier uitstalde of misschien les gaf.
        -  Het bezit van een wrijfsteen en enkele lopers wijst op het zelf kunnen aanmaken van olieverf.  Kant en klare olieverf in blaasjes wordt nergens vermeld.
           Er is echter wel in de opsomming sprake van "een dito laa met 3 loot back met gevreeve verwe". Mogelijk zijn dat drie (afsluitbare) loden bakjes geweest gevuld met olieverfblaasjes in acht basiskleuren die
bij pigmenthandelaren/ drogisten als olieverf in kant en klare vorm (vgl. onze tegenwoordige tubes) te koop waren.  Zie ook Couleurs Capitales bij paletopzet van Roger de Piles., pagina 100. Er is op die pagina verschil in benaming: couleurs 'broyées' en 'en poudre'. Ik ga er van uit dat 'broyées gelezen dient te worden als 'gewreven samen met lijnolie' en dat we in de blaasjes te maken hebben met kant en klare olieverf. Droog poeder in blaasjes zou bij aanprikken een stofwolk opleveren en onwenselijk zijn. Ter bevestiging van deze mening:  op blz. 98 is sprake van "....brun, ce qui vient de l'huile avec laquelle toutes les couleurs sont broyées... "  (commentaar: JCdH)

In een Internet-bestand
van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis Den Haag / 2000 getiteld het "voc-glossarium" staan alfabetisch geordend termen die verzameld zijn uit de rijks geschiedkundige publicatiën en betrekking hebben op de verenigde oost-indische compagnie.  In dat glossarium komen ook termen voor die betrekking hebben op kleurstoffen, pigmenten, harssoorten e.d. waar in de 17e eeuw in werd gehandeld en die ongetwijfeld in Nederland zijn ingevoerd.
In alfabetische volgorde:  Aluin, Amber, Anil (indigo), Artal, Aurum Pigmentum,  Borax, Campêchehout, Canvas, Cinabruyn (Cinnaber), Cochenille, Damar, Drakenbloed,  Elemi,  Geelwortel of Curcuma, Getty (1e kwaliteit indigo),  Gomlak, Guttegom,  Indigo + plaats van herkomst,  Mastiek, Meekrap,  Mommie, Pernambuchout (of Bresielyhout), Roodaarde (sterk ijzerhoudende leem),  Rubante,  Ruinas, Saffraan, Sandarak,  Sapanhout,  Scharlaken rood, Silverwit (zilverslakken),  Zaadlak (rode kleur).


Voorwerpen in een schilderswerkplaats rond 1618.
Een interessante visuele bron voor de voorwerpen die een schilder in het begin van de 17e eeuw in zijn atelier gebruikte is een schilderij dat Peter Paul Rubens (1577-1640) en Jan Breughel de Oude (1568-1625) samen  hebben gemaakt in Antwerpen.  Het schilderij heet "Allegorie op de schilderkunst" of "De schilderswerkplaats" en dateert uit 1617-1618.  Rubens schilderde de figuren  en Breughel deed de "stoffering".  De voorstelling op het schilderij is gesitueerd in de ateliervleugel van het Huis Wapper van Rubens in Antwerpen. Op de achtergrond zien we een aantal schilders zittend bij de ramen aan schildersezels. Het heldere licht valt van links op hun werk.  Er wordt zelf aan een portret gewerkt waarvoor wordt geposeerd.


Op het schilderij "De Schilderswerkplaats" van Rubens en Jan Breughel de Oude is een vrouwenfiguur te zien op de voorgrond die met een bloemstilleven bezig is. 
Rechts van haar is o.a. een tafel te zien met allerhande voorwerpen die lijken te verwijzen naar het schilderen in water- en/of in olieverf. 
Ook de tekenkunst is links van haar op de grond, in de vorm van tientallen schetsen, vertegenwoordigd.
Hoewel de beste digitale afbeelding die ik kon bestuderen weinig scherpe détails laat zien zijn er toch diverse voorwerpen te onderscheiden. 

Voorwerpen die zich op de tafel in het atelier van Rubens/ Jan Breughel II bevonden omstr. 1618.
schema van voorwerpen op tafel Breughel
  1. Vierkante fles met lichte vloeistof (notenolie/ terpentijn?)       
  2. Platbodemkolf, de linker fles gevuld met iets donkere vloeistof (lijnolie?), de rechterfles  is leeg
  3. Pot met oude lappen of watten?
  4. Rechthoekige paletten, lichtgekleurd met duimgat, met vakjesindeling en met verfresten
  5. Platte glanzende schaal of bord (tin?) met schelpen die verf bevatten
  6. Spanen dozen,  twee kleine ovale en een grote ronde (ovale voor krijt?)
  7. Kom op z'n kant met verfresten
  8. Glazen potjes met deksels (licht van kleur, doorschijnend), half gevuld met vloeistof of apothekerspotjes van wit aardewerk met etiket.
  9. Opsteek- of veerpenselen (spoel van ganzenveer met haar/ borstel) zonder steel
10. Soort oesterschelp met bruine verf
11. Bakje, in twee delen met middenin scheidingswand, gevuld met donkere vloeistoffen (pincelier? met lijnolie en terpentijn?)
12. Mosselschelp met witte verf
13. Penselen met een omwikkelde "bus", groter formaat dan opsteek-/ veerpenselen
14. ?? (beschermhoesje van passer(punten) in gesloten stand?)
15. Steekpasser
16. Donkergekleurde beker met oor
(tin?)
17. Mogelijk gelijkenis met band onder penselen boven 12, vgl. penselenmatje tegenwoordig
18. Donkergekleurd potje (tin?/ lood?)
N.B.  De flessen zijn voorzien van een lappenprop of door een kurk omgeven door een stukje dichtgebonden stof
Schema tekening: JCdH nov. 2011


Voorwerpen die zich onder en voor de tafel in het atelier van Rubens/ Jan Breughel II bevonden omstr. 1618.
schema schildersatelier attributen

a. Kruiken en potten voor opslag van lijnolie resp. krijt?    
b. Zakken met de minder dure (aard-) pigmenten of verfblazen 
c. Ronde aardewerken bak met schelpen waarin olieverf
d. Penselenbak met olijfolie (volgens Diderot) in diepste deel 
e. Wrijfsteen met stenen loper
f. Paletmes
g. Bezem
h. Stoffer
i. Grote schelpen met verf
j. Lepel?
k. Kistje met schilderspullen (voor buiten schilderen?)
l. Penseel
m. Twee blaasjes met olieverf
n. Mand met diverse kruikjes/ vaasjes met kleinere hoeveelheden (van duurdere?) pigmenten


N.B. Mogelijk drijven de schelpen in bak c. op het water en kunnen ze om de verf niet uit te laten drogen  aan het eind van de dag onder water worden gezet.
Schema tekening: JCdH nov. 2011 



Zie bijgaande URL voor een afbeelding van het schilderij in kleur.  Het schilderij wordt op een aantal plaatsen op internet gesitueerd in het Chateau d'Anet en zou deel uitmaken van de privécollectie van C. de Yturbe.
In 1627 brengt Rubens een bezoek aan Abraham Bloemaert in Utrecht.  Hieruit blijkt dat Rubens veel waardering voor Bloemaert had. Ze hebben het vast ook gehad over het leiding geven aan hun schilderswerkplaatsen.
Zowel Rubens als Bloemaert produceerden veel schilderijen en hebben veel leerlingen (eigenlijk tijdelijke werknemers) gehad.


alinea

Gekleurde mineralen vergruizen, fijnstampen en (ver)malen
en daarna tot olieverf wrijven


vijzels en lopers 
 Vijzels incl. stampers, glazen lopers en een stenen loper met daaronder een wrijfsteen of stenen tafel


Olieverf wrijven
Olieverf wrijven met een loper op een wrijfsteen

Om olieverf te wrijven werd, afhankelijk van de hoeveelheid pigment, een kleine glazen loper, een middelgrote glazen loper of een grote stenen "loper" van Belgisch hardsteen (zwart) gebruikt.  Daarnaast gebruikte men 'koudgeslagen' lijnolie om het droge pigmentpoeder te binden. Tenslotte gebruikte men een plaat van porfiersteen, serpentijnsteen of marmer als "wrijfsteen".  (Bij het aanmaken van aquarelverf is een glazen plaat handig als wrijf'steen'). Olieverf bestaat uit innig met elkaar verbonden lijnolie en pigmentpoeder.  Olieverf is klaar voor gebruik als het pasteus is en een boterachtige stijfheid bezit. Afhankelijk van het soort pigment wordt meer of minder lijnolie toegevoegd  tijdens het 'wrijven' of aanmaken van de verf. Met een paletmes kan de verf, als deze klaar is, van de marmerplaat overgebracht worden naar het schilderspalet of in een potje, in een kattenblaas of in een (stukje) varkensblaas worden gedaan.

Olieverf bewaren
 olieverf bewaren in de 17e eeuw
Bewaarmogelijkheden van olieverf in de tijd van Abraham Bloemaert.

Op de foto staan links vooraan
twee antieke geglazuurde steengoed potjes (bodemvondsten Rotterdam omstreeks 1650). Over één van de potjes is, ter afsluiting,  een stukje vetvrij papier vastgebonden.  Achter de twee zalfpotjes staat een tinnen potje (zonder handvat) en staan ernaast  twee cilindrische loden potjes (links een gesoldeerd loden potje , rechts een gedreven loden potje uit een ronde plak lood).  Ter aanvulling is een replica van een verfblaasje te zien. Op de ondergrond liggen schilderspaletten in vormen zoals die in de 17e eeuw werden gebruikt. Op de voorgrond licht een paletmes of tempermes.  In de kan (antiek, eind 17e eeuw) staan enkele replica's van penselen en kwasten uit de 17e eeuw.

In de 17e eeuw en nog lang daarna haalde men zijn praktische schilderkennis uit het 15e eeuwse boek van de Italiaanse kunstenaar Cennino Cennini (1370 - 1440): "Il Libro dell'arte"(ca. 1437). 
Op internet staan slechts enkele tekstversies van het volledige "Il libro dell'arte":  Italiaans en Engels
.  En nog een Italiaanse versie (PDF, RTF en TXT).  In de Italiaanse tekstversie van het 93e hoofdstuk staat:  
"Ritorna a ritriare, o vero macinare, di colore in colore, come facesti a lavorare in fresco; salvo dove triavi con acqua, tria ora con questo olio. E quando li hai triati, cioè d'ogni colore (ché ciascheduno colore riceve l'olio, salvo bianco sangiovanni), abbi vasellini dove mettere i detti colori, di piombo o di stagno. E se non ne truovi, togli degl'invetriati, e mettivi dentro i detti colori macinati: e pongli in una cassetta, che stieno nettamente. Poi con pennelli di vaio, quando vuoi fare un vestire di tre ragioni, sì come t'ho detto, compartiscili e mettili ne' luoghi loro; commettendo bene l'un colore con l'altro, ben sodetti i colori. Poi sta' alcun dì, e ritorna, e vedi come son coverti, e ricampeggia come fa mistieri. E così fa' dello incarnare, e di fare ogni lavorìo che vuoi fare: e così montagne, arbori, ed ogni altro lavoro. Poi abbia una piastra di stagno o di piombo, che sia alta d'intorno un dito, sì come sta una lucerna; e tiella mezza d'olio, e quivi tieni i tuo' pennelli in riposo, che non si secchino."

 
In het 93e hoofdstuk staat het volgende over het opbergen van vers gewreven olieverf: " .....doe deze verf in, voor dit doel bestemde potjes van lood of tin.  Als je dit soort potjes niet kunt krijgen, gebruik dan geglazuurde en doe de gewreven verf daarin; berg ze (JCdH: de potjes) op in een kistje, zodat ze schoon blijven. (JCdH: er geen vuil bij de verf kan komen) ......"
Voor het bewaren van de penselen die in gebruik zijn geeft Cennini ook een aanwijzing: " .... Maak voor jezelf een tinnen of loden pot in de vorm van een lantaarn, vingerlang diep en vul deze half met gewone olie. Berg je penselen daarin op, zodat deze niet indrogen......."  (vertaling: JCdH)

Opmerking JCdH: Potjes van tin en/of lood hebben het voordeel dat ze niet roesten, zwaar zijn zodat ze minder snel omvallen en niet gemakkelijk breken. Tin was in Cennini's tijd het metaal waarvan kannen en borden werden gemaakt voor huishoudelijk gebruik. Geglazuurde potjes (zalfpotjes) zijn bij Cennini dus eigenlijk tweede keus. Deze potjes kunnen breken.  Hoe de potjes afgesloten kunnen worden wordt niet vermeld.  Nadeel van het bewaren van olieverf  in een potje zonder deksel is de vorming van een dicht vlies op de verf.  Mogelijk was dat in de 15e en 16e eeuw geen probleem.  Ter afdichting voor enige dagen werd soms ook een dun laagje water op de verf in het potje gegoten.  De olieverfpenselen werden soms  in een gedeeltelijk met olie gevuld testje of steelpan van geglazuurd aardewerk gelegd om zacht te blijven.  Na het schoonmaken kon men de penselen en kwasten in een kan zetten.

Cennini schrijft niet over het bewaren van olieverf in varkensblazen.  In de loop van de 17e eeuw zijn er echter schilders die buiten werken met olieverf (Salvator Rosa (1615-1673), Claude Lorrain (1602-1682) en Gaspar Dughet (1613-1675).  Om dat te kunnen doen had men een draagbare doos of kist nodig  met olieverf in een vervoerbare verpakking. Het ligt voor de hand dat er blaasjes werden gebruikt met kant en klare olieverf. Die blaasjes behoefden enkel te worden aangeprikt.  E.e.a. wordt beschreven in een notitieboekje van Richard Symonds, die van 1650-1652 in Italië was.   (Richard Symonds  1617-1692, Notes on paintings seen and heard in the studio of Giovanni Angiolo Cannini. British Library, Manuscript Egerton 1636).  Hij heeft een schematische tekening van zo'n draagbaar olieverfkistje gemaakt, zoals gebruikt in het midden van de 17e eeuw.  Daarop is de indeling van de latere 19e en 20e eeuwse schilderskisten duidelijk al te herkennen. Bovenin een paneel of doekje, daaronder een horizontale penselenbak,  links daaronder twee vakjes voor resp. een oliebakje en een verflap,  en daarnaast het palet met een duimgat. Wat zich onder het palet bevindt is helaas niet zichtbaar. Aannemenlijk is dat zich daar, net als in moderne kisten, de olieverf bevond - toen nog in blaasjes (wat nu de tubes zijn). 

Een voorbeeld van verf in blaasjes in die tijd is de manier waarop sapgroen werd bewaard.  Onder de namen "verde di vescica" (Ital. ), "bladder green" (Eng.), "vert de vessie"(Fra.) en "blaasjesgroen"(Ned.) werd sapgroen in kleine blaasjes bewaard
omdat de ingedikte massa van nature plakkerig is en nauwelijks indroogt.  Zie onderstaand citaat uit het eind van de 18e eeuw.
"Blaas-groen te makenNeemt rhijn-befiën (zijnde de vrucht van de rhamnus solatirus) , als ze bijna rijp zijn, stampt ze in een mortier met wat gepoederde aluin, doet het dan in een glasen of aarde potje en laat het wat rotten; drukt er daar na het zap uit, doet het in een blaas, bind dezelve boven toe, en laat het groen op een drooge plaats of in de schoorsteen droogen en hard worden."
(Uit: M. Noel Chomel, Algemeen huishoudelijk-,  natuur-, zedekundig-, en konst-woordenboek: M-O, Leiden en Leeuwarden, 1778)
De term "sapgroen" komt in 1698 voor bij
Simon Witgeest.  De term "vert de vessie" komt in 1685 voor bij  Nicolas d'Emery.


Olieverf in potjes en blaasjes
Kant en klare olieverf van de regenboog verkopen in kleine blaasjes (varken, kat) ontstaat pas op grote schaal aan het begin van de 19e eeuw.  Tot die tijd werden al vanaf de 17e eeuw slechts de basiskleuren in blaasjes verkocht. Ook kende men toen kleine benen punaises ("vgl. onze push-pins") om de blaasjes aan te prikken en af te sluiten.  Eigenlijk gebruikte men een stuk van de blaas van een varken voor een verfblaasje.  De hele blaas van een volwassen varken kan namelijk twee liter urine bevatten. Misschien gebruikte men wel de blaas van een jong varken (een speenvarken).  Na verloop van tijd droogde de varkensblaas uit en verharde. De functionaliteit nam dan snel af.  Tin of lood heeft ook na 1840 als verpakking gediend voor tubeverven.
Olieverf wordt verdund met gerectificeerde terpentijn (zuiverste soort met zo min mogelijk harsresten), alvorens er mee te schilderen.   Er zijn echte ook bronnen die notenolie voorschrijven.
Regelmatig werd in een 17e eeuws schildersatelier nieuwe olieverf aangemaakt.  Olieverf werd voor korte tijd (enkele dagen) wel in kleine zalfpotjes bewaard die men afsloot met een soepel luchtdicht vlies en daarna afbond met een touwtje. De overstaande rand of een gleuf aan de buitenzijde van een potje was bedoeld om een potje met verf luchtdicht en stofvrij af te sluiten met een touwtje. 

De oudste geschreven bron voor schilderen met olieverf is een document van de monnik Theophilus (1070-1125) uit ca. 1100-1120:   Theophili, qui et Rugerus, presbyteri et monachi, libri III. de diversis artibus.
Dit document is oorspronkelijk in het Latijn geschreven maar is, na herontdekking in de 2e helft van de 18e eeuw, in vele talen vertaald. Theophilus noemt als voorwerpen waarin verf, inkt e.d. kan worden bewaard: een  kom of een klein bakje, een schelp en een hoorn (voor inkt).  Het is mogelijk dat via kloosters kennis over het schilderen met olieverf  is verspreid in de middeleeuwen.  Er zijn diverse handschriften bekend van de basistekst.


doosje naar model van Norgate
Reconstructie van kistje met attributen voor miniatuurschilderen met pigment gebonden met arabische gom of eiwit volgens Edward Norgate (1580/81-1650), een Engelse tijdgenoot van Abraham Bloemaert

Te gebruiken aquarelpigment (fijn pigment aangemaakt met regenwater) werd in de 17e eeuw tijdelijk in mosselschelpen gedaan. Vergelijk de porseleinen en plastic plateaus met mengkommetjes. 
In de schelpen op de foto zit opgedroogd pigment  in de kleuren groen, rood en blauw. De grote schelpen, die wit van binnen zijn, werden als een soort palet gebruikt. Daarop kon de waterverf worden gemengd maar ook deed men dat vaak op (spiegel)glas.  Men mengde kleurstoffen onderling zo min mogelijk om de helderheid van de kleuren niet te verliezen (vertroebeling voorkomen door ongewenste chemische reacties van kleurstoffen onderling). De mosselschelpen werden  in dit houten kistje ( hier een replica naar kistje van Norgate) in laagjes tussen de stukjes linnen opgeborgen. De opsteek- of aanschuifpenselen werden ook, gedemonteerd,  in het kistje bewaard. 

Tegenwoordig zit in de betere aquarelverfdozen de droge verf  (pigment vermengd met een bindmiddel) in kleine, bijna vierkante plastic napjes in plaats van in mosselschelpen zoals in de 17e eeuw.
De 17e eeuwse waterverf  werd soms vlak voor het aanbrengen op papier pas gemengd met wat gomwater (arabische gom opgelost in regenwater).  Alvorens er werd gewerkt met waterverf werd het papier voorbestreken met aluinwater om de zuigende werking van het papier te verminderen. De waterverf wordt pas aangebracht als de aluinlaag is opgedroogd. De fijne waterverf werd inde 17e eeuw bewaard in mosselschelpen mede omdat die een natuurlijke horizontale stand innemen. De dosering van de gom en de fijnheid van het pigmentpoeder luisteren erg nauw.
De kant en klare verf werd met een vinger aan de binnenkant van een mosselschelp gesmeerd. Als de verf de juiste samenstelling had zou deze als een dunne laag op het gladde parelmoer blijven liggen. Als de verf teveel gom bevatte zou de verf na droging eraf springen en bladderen. Als er te weinig gom was gebruikt dan zou de verf  na droging als poeder loslaten bij aanraking met een vinger. Als de verf eenmaal in de schelp was gedroogd kon de opgedroogde verf met wat water weer bruikbaar worden gemaakt.
Er wordt zelfs geadviseerd om met je vinger het vochtige pigment in de mosselschelp nog fijner te wrijven. In de 17e eeuw werden echter ook zeer giftige pigmenten gebruikt die je niet aan je huid of in je mond moest krijgen. Dat wrijven met verf aan je vinger in de mosselschelp is dus niet zonder gevaar.

Sommige kleurenstoffen moeten voor gebruik in waterverf worden fijngewreven op een glasplaat, andere moeten worden uitgespoeld door "levigatie".  De lichtste, kleinste pigmentdelen worden dan gebruikt om mee te schilderen.  Pigmenten die gewassen/ uitgespoeld werden waren:  Malachiet  (Green Bise) en Azuriet (Blue Bise),  Chrysocolla , CuSiO3-nH2O - een hemelsblauw mineraal bestaande uit waterbevattend kopersilicaat dat bij verpulvering groen wordt (Cedar-green, 16e en 17e eeuwse kleurstof),  Menie (Red-Lead), Smalt (speciaal soort Kobaltblauw),  Ultramarijn (Lapis lazuli) en Lood-Tin geel (Masticot).  (Bron voor kleurenreeks: THE EXCELLENCY OF THE PEN & PENCIL, 1668)
.  Voor dat spoelen heb je borden  of schaaltjes nodig om gekleurde vloeistof (waarin zwevende pigmentdeeltjes zitten) over te gieten. In de borden wordt het pigment echter niet bewaard. Dat fijnste pigment laat men drogen op het laatste bord en het poeder wordt bewaard in "briefjes".



Zelf penselen maken volgens Cennino Cennini (1370-1440)

     penselen met scherpe steelpunten naar antiek model
Veer- of Opsteekpenselen naar antiek model. De steel van het hier afgebeelde type penseel bestaat uit de pen van een stekelvarken.
Bij een juiste omvang van de haarbundel is het omwikkelen of extern vastzetten van de haarbundel in de spoel overbodig.
Het hulsje/ de spoel met het penseelhaar kan apart van de steel worden bewaard of blijvend op een (houten) steel worden aangeschoven. Zie ook bijgaand hedendaags voorbeeld op internet.

alinea


In de tijd van Abraham Bloemaert werden olieverfpenselen gemaakt van een bundeltje varkens- , marter- of dassenhaar.

replica's van 17e eeuwse penselen      replica's van 17e eeuwse penselen - détail
Modellen van 17e eeuwse olieverfpenselen.  Een penseel bestond uit twee delen:  a. haarbundeltje of borstel geplaatst in een spoel en b. steel of houder.   Beide kunnen afzonderlijk worden bewaard.

"Veer"penselen (quill brushes, pinceaux plume (bijv. pinceaux martre, montés sur plume))

In de 17e eeuw gebruikt men om veerpenselen van verschillende maten te kunnen maken, vogelveren (bijv. van een gans) met verschillende spoel-doorsnedes. Gangbare diameters om penselen te maken zijn 3 t/m 6 mm. Tegenwoordig zijn dit soort penselen nog steeds in gebruik om porselein te beschilderen. De penselen zijn zeer wendbaar.

Voor doe het zelvers: Ontdoe de veren van de vlag/ baard.  De spoel (het breedste deel waaraan in de 17e eeuw de penpunt  werd gesneden) wordt op de plaats waar de holle buis (spoel) overgaat in de dichte schacht afgeknipt van de vlag (schacht met baard). De punt aan de brede kant
van de spoel wordt ook afgesneden. We houden dan een  taps toelopende cilinder over. De spoelinhoud (los zittend materiaal) wordt verwijderd door de spoel door te prikken met een dunne pin.  In de weekgemaakte (heet water) spoel wordt een bundeltje samengebonden en aan de achterzijde in bijenwas gedoopt dierlijk haar geschoven. Het bundeltje haar bezit vastgebonden dezelfde diameter als het smalle uiteinde van de spoel.  Het bundeltje haar is vastgesnoerd met dun garen waar bijenwas aan zit (tegen het wegglijden) en eventueel aan de platte kant "gelijmd" met een druppel vloeibare bijenwas van een waskaars.  Zie hiervoor de beschrijving bij Cennino Cennini (ca 1370-ca.1440).  Hij raadt twee haarsoorten aan: hermelijnhaar van de staart voor puntige penselen (marterhaar is natuurlijk ook prima) en varkenshaar voor stuggere, buigzame penselen. De kwasten die schilders zelf maakten hadden in die tijd een ronde bus. Zie Cennini 2e deel, Hoofdstuk 63 t/m 66, over penselen en kwasten.

Het gemodelleerde bundeltje haar wordt met het losse uiteinde - via het brede uiteinde van de spoel - door de spoel geduwd tot het klem zit en eventueel wat aangeduwd door  met een een rond stokje met een afgeplat uiteinde tegen de platte achterkant van het bundeltje haar te duwen.  De haren dienen voldoende naar buiten te steken om straks als penseel te kunnen functioneren. Vervolgens word het bundeltje in de spoel aan de buitenkant zonodig aangesnoerd met sterk garen.  De haren zitten aan de smalle kant van de spoel. Daarna wordt de "spoel" met het bundeltje haar op een taps toelopende penseelsteel geschoven. 
Zie voor afbeeldingen: http://www.greenandstone.com/gp/quillbrush.html. 


Zelf een eenvoudige kwast/ penseel maken
penseel zonder bus
Op bovenstaande tekening is de vervaardiging van een dikke kwast/ penseel zonder bus te zien.
A. Zoek een houten steel van ongeveer  27 cm lengte en aan de top ongeveer 12 mm. diameter in doorsnee. 
B. Klem de steel met de dikke kant in een bakschroef en boor met een elektrische boor een cilindervormige buis in de top van ongeveer 3 cm diep. Of neem een schroevendraaier die smaller is dan het brede steeluiteinde en schraap, al draaiend, de kokervormige ruimte uit. 
C. Zaag met een figuurzaag de kop kruiselings ongeveer 2 cm. in en maak de zaagsnedes iets ruimer met een dunne vijl of door twee keer te zagen.  Schuur zonodig de vier gleuven wat breder uit en maak zonodig de  vier spaantjes wat dunner door er aan de buitenkant wat af te vijlen of weg te schuren. Zorg de de vier spaantjes gemakkelijk kunnen veren.
D. De kop van de steel ziet er dan zo uit. 
Selekteer vervolgens zoveel haar als nodig is om een borsteltje te maken. (N.B. Oude versleten verfkwasten leveren, na demontage, mogelijk geschikt haar op)
Zet de haren met de dikste uiteinden in een klein rond doorschijnend plastic bakje/ dopje en snoer ze stevig vast in de vorm van een bundeltje met een draadje garen dat tevoren langs een waskaars is gehaald. Dat maakt de draad wat stroever.
Het bundeltje moet gemakkelijk passen in de cilindervormige buis van de steel
Steek een bijenwaskaars aan en laat deze zo lang branden tot dat er flink wat vloeibare was om de kaarspit te zien is.
Blaas de waskaars uit en doop/ wentel het stompe borsteluiteinde in de nog vloeibare was tot aan het draadje.
Het bundeltje haren is nu "gelijmd" met watervaste vloeibare bijenwas en samengebonden met een stukje garendraad.
E. Pak het bundeltje haar en schuif/ duw het met de stompe kant in het open uiteinde van de steel. Zorg dat het draadje binnen in de steel komt te zitten. Druk daarna de ingezaagde delen tegen elkaar. 
F. Omwikkel het uiteinde van de steel over een lengte van ongeveer 3 cm. (over de ingezaagde stukken) zo strak mogelijk met dun paktouw en knoop dat goed vast aan de kant van de steel. 
G. Bevochtig de haren en laat ze in een punt drogen.
Hoe penselen tegenwoordig professioneel worden gemaakt is te zien op dit filmpje.

De VOC
In 1602 werd de VOC opgericht. Vanaf 1641 is er handel met Decima.  Mogelijk heeft de VOC
in de 17e eeuw al Chinese en Japanse penselen geïmporteerd die door kunstenaars in Nederland in die tijd zijn gebruikt. Men importeerde in ieder geval O.I. inkt in staafjesvorm. Bij de Japanse penselen komen ook handgemaakte platte penselen of kwasten voor waarbij het bundeltje penseelharen tussen twee platte plankjes is bevestigd. Tot dan toe maakten kunstenaars hun penselen meestal zelf. 

Penseelmakerijen
In de 17e eeuw werden er al penselen op de klassieke manier in kleine werkplaatsen in Frankrijk gemaakt.  In Duitsland was Bechhofen bij Neurenberg in de 17e eeuw al het centrum van de penselenmakerij.  Er zijn in de omgeving van Neurenberg tegenwoordig nog wel 20 werkplaatsen waar penselen worden gemaakt. Penselen met een metalen bus (Eng.:  ferrule, Fr.: virole)  kende men in de 17e eeuw tijd nog niet.  Pas rond 1730  maakte men in Frankrijk penselen met een metalen bus. De industrieële revolutie in Engeland komt o.a. op gang  door houtgebrek in dat land.  Men stapte om de smeltovens te stoken over van houtskool op cokes, gemaakt van steenkool.  Steenkool was in Engeland nog ruim beschikbaar. IJzererts wordt gesmolten met behulp van cokes ipv. houtskool, cokes levert meer hitte. De ijzer - en staalproduktie neemt toe en daarmee ontstaan er meer toepassingen. Goedkope produktie van metalen "bussen" voor penselen komt op gang. De metalen bus vervangt de bus of spoel van dierlijke herkomst. Vanaf dat moment kunnen ook platte kwasten gedeeltelijk machinaal worden gemaakt ("brosses fines dites de Lyon", tegenwoordig Lyonse kwasten).  De industriële produktie van penselen met een metalen bus komt in Frankrijk pas in 1789 op gang.


alinea

Modellen van 16e eeuwse en 17e eeuwse olieverfpaletten
Paletvormen in de tijd van Abraham Bloemaert
In de tijd van Abraham Bloemaert hadden schilderspaletten verschillende vormen.  Er waren rechthoekige met afgeschuinde hoeken, smalle langgerekte ovale zonder inkeping en wat rondere ovale paletten met een inkeping. De smalle modellen hadden het voordeel dat ze op de richel van de schildersezel direkt onder het schilderij konden worden neergelegd. Alle paletten hadden wel al een opening voor de duim.

Roger de Piles beveelt een palet van peren- of appelhout aan. Zelden wordt notenhout gebruikt omdat dat krom trekt.  (Roger de Piles: "Le bois de la palette ne doit point être poreux, mais uni &c fort plein : on se sert ordinairement de poirier ou de pommier, & rarement de noyer, à cause qu'il se tourmente trop. On en fait aussi de bois extrêmement durs que l'on tire des Indes & des habitations de l'Amérique, comme de bois du Brésil, de gayac,de corail, Sec, mais elles font très cheres.").
De lichte kleur van de paletten in de 17e eeuw (het boek "Les premiers éléments de la peinture pratique" van Roger de Piles kwam voor het eerst uit in 1684)  wordt door deze houtsoorten verklaard. Donkerder getinte paletten zijn waarschijnlijk uit Indië of Zuid-Amerika afkomstig. 
Het palet dient te worden ingewreven met notenolie.  (Roger de Piles: "Pour que les palettes soient en état de servir, il faut les imbiber avec de l'huile de noix ou quelqu'autre qui soit siccative, trois semaines ou un mois auparavant, à plusieurs reprises, à mesure que l'huile se seche, & jusqu'à ce qu'elle ne s'imbibe plus dans le bois, autrement la couleur entreroit dedans & feroit des taches. Enfin l'huile étant bien seche, le dessus de la palette doit être poli, après avoir été ratissé avec le tranchant d'un couteau., & frotté d'un linge avec un peu d'huile de noix ordinaire.")

paletvormen tussen 1548 en 1665
Enkele voorbeelden van paletvormen van 1548 t/m 1665
(vlnr. : 1548-Catharina van Hemessen, 1556-Sofonisba Anguissola, 1628-1629-Rembrandt van Rijn of Gerrit (Gerard) Dou, 1661-David Bailly, ca.1660-1665-Jan Steen)


De paletten waren rond 1600 betrekkelijk klein (hooguit ongeveer 25-30 cm lang). De paletlengte in die tijd is te berekenen door de maat van het duimgat (ongeveer 4,5 cm. lang en 3 cm. breed) op oude afbeeldingen af te zetten tegen de totale paletlengte. In de 16e eeuw en daarvoor werkte men vaak op rechthoekige paletten waarvan de hoeken waren afgeschuind. In de 17e eeuw worden de paletten iets ovaler en breder en komt er een inkeping bij. De twee schilderijfragmenten links op de afbeeldingenreeks hierboven zijn afkomstig van twee zelfportretten van vrouwelijke schilders. Naar mijn mening is er geen sprake van verschil in paletvorm bij vrouwen en mannen hoewel de voorbeelden dat wel suggereren. Het is opvallend dat de meeste paletten licht van ondergrondkleur zijn. We zien naturelkleurig hout (peren- of appelhout) waarover meerdere lagen notenolie of lijnolie zijn aangebracht. In de 17e eeuw en ook daarvoor werkte een schilder gefaseerd aan een olieverfschilderij. Hij werkte met een beperkt palet bepaalde partijen uit, vaak in slechts enkele kleuren per dag. Hij bepaalde tevoren de benodigde hoeveelheid verf. Verf was kostbaar en diende niet te worden verspild.  Het palet werd aan het eind van de dag, als de verf meestal op was, schoongeveegd. De volgende dag werd dan weer verse verf gewreven en met een nieuw opgezet palet begonnen. Paletten met dikke aangekoekte verfresten verwijzen naar de 19e eeuw en later. Op een schilderij van Rembrandt of Gerard Dou uit 1628-1629: 'de kunstenaar in zijn atelier'  zijn aan de wand twee 17e eeuwse paletten te zien. Oude paletten zijn meestal herkenbaar aan het feit dat ze van massief hout zijn.  Schilderspaletten van multiplex of triplex komen pas in gebruik als de mechanische schilmachine voor fineer is ontwikkeld (na 1850). In de 19e eeuw zijn donkerbruine mahoniehouten paletten in de mode. De schildersstok was ook in de tijd van Abraham Bloemaert een bekend attribuut. Notenolie en medium zat in potjes die onder handbereik op de schilderstafel stonden. Pas in de 19e eeuw, bij de schilderskistjes voor het buitenschilderen, verschijnen de klemdopjes voor notenolie en medium op de paletten.
Informatie over het opzetten van de kleuren op een schilderspalet in o.a. de 17e eeuw.


Penselenbak: afstrijk- en aflegbak
bak voor het afleggen van penselen     zinken replica van oude aflegbak
Penselenbak als atelierrekwisiet. Overtollige verf werd in de 17e eeuw van de kwasten afgestreken op de overgang van het korte deel naar het lange deel van deze replica van een gecombineerde afstrijk- en aflegbak (hier met moderne penselen en kwasten).  De houten penselenbak is gemaakt van een oud wijnkistje naar een model in het Rembrandthuis te Amsterdam).  Het is zeer waarschijnlijk dat in de houten bak een gesoldeerde zinken inlegbak heeft gelegen die gevuld was met olijfolie. Daarin zouden dan de schachten met haren van de penselen liggen om de haren van de penselen soepel te houden.  De zinken aflegbak (rechts) is een replica naar een model van een aflegbak uit het begin van de 17e eeuw zonder afstrijkmogelijkheid.  De bak is 5 cm. hoog aan de kop, 20 cm. lang en 15 cm. breed. In de hier getoonde gesoldeerde zinken aflegbak liggen replica's van antieke penselen. De bak wordt met net zoveel olijfolie (volgens Roges de Piles) gevuld dat de haren zich onder het olie-oppervlak bevinden.

Er zijn van diverse miniaturen en schilderijen modellen van oude keramische en metalen penselenbakken bekend.  In zo'n bak werd wat olijfolie gegoten zodat het gootje onderin voldoende olie bevatte om de penseelharen te bedekken. De kwasten, die erin werden gelegd, bleven zo soepel en konden niet indrogen, met de olieverf eraan. De met olie vermengde verfresten in zo'n metalen bak werden (volgens Swillens) gebruikt voor het zog. primuren of doodverven  van een schilderij. Het is de vraag of olijfolie daarvoor geschikt is (JCdH). De verfresten in de olie vormden zo (volgens Swillens) de middentoon voor een schilderij.  Vgl. getint papier waarop met drie kleuren krijt werd getekend.  De nog resterende verf aan "vuile" kwasten werd met oude lappen verwijderd. Tenslotte kon men met groene zeep de kwasten reinigen.

Pinceliers waren bakjes die uit meerdere delen bestonden waarin vloeistoffen als notenolie en/of olijfolie zaten. Bij de twee rechts afgebeelde pinceliers in de reeks afbeeldingen hieronder zit er nogal wat verf aan de buitenkant bij de meest linkse compartimenten. Dat zou erop kunnen wijzen dat de bovenkant aan de voorzijde als verfafstrijkrichel dienst deed.  In het meest rechtse compartiment zou dan de olijfolie hebben gezeten.


1403, penselenbak   1618,  penselenbak 1618, pincelier  1641, penselenbak en/of pincelier?   1650, pincelier met 3 compartimenten  1650, pincelier met 3 compartimenten
Voorbeelden van een penselenbak (brush tray) en een pincelier (Fr. = pincelier) (1403-1650).

De gegevens over schildersatelier-benodigdheden in de  Encyclopdie Diderot et d'Alembert (1751-1772) : Peinture zijn uit de 18e eeuw.
Wellicht kunnen de begrippen uit de Encyclopedie helpen
bij het zoeken  naar informatie over 17e eeuwse voorbeelden van atelierbenodigdheden op internet en in de vakliteratuur.
Zie bijgaand  tekstbestand bij deze afbeeldingen


17e eeuwse modellen: aflegbak en pinceliers    aanzichten van model op ware grootte in zink naar pincelier uit 1684
Linkerfoto: Kartonnen modellen op ware grootte van twee pinceliers (links) en een aflegbak (rechts) voor penselen zoals gebruikt in de 17e eeuw. De ovale pincelier is gebaseerd op een model van Roger de Piles en wordt beschreven en afgebeeld  in zijn "Les premiers elemens de la peinture pratique" uit 1684.  De rechthoekige pincelier is gebaseerd op een model uit een schilderij van Cornelis Norbertus Gysbrechts (1650-1675).

Rechterfoto: Zes afbeeldingen van een gesoldeerd model van een pincelier uitgevoerd in zinkplaat met een bodem van zinkplaat en een daaronder extra aangezette bodem van loodplaat. Deze verzwaring wordt aangeraden door Roger de Piles om een betere stabiliteit te bereiken. Deze pincelier staat met maten,  in (Franse) duimen, beschreven in "Les premiers elemens de la peinture pratique" van Roger de Piles uit 1684. De getoonde aanzichten laten een uitvoering van de pincelier op  ware grootte zien in gemonteerde en gedémonteerde toestand.  In tegenstelling tot de pincelier op de gravure (linksboven) is een aantal onderdelen los uitgevoerd om deze gemakkelijker te kunnen vervaardigen, aan de praktijk aan te passen en schoon te houden. De brug wordt vastgeklemd tussen de twee opstaande zijden. De kleine cilinder zit vast met een beugeltje. Door de opening onderin de brug kunnen penselen schuin in de bak worden geplaatst en is er doorstroming van de (olijf)olie (volgens de Piles) mogelijk.

wormenbakje als pincelier
Onlangs, 26 juli 2014, kwam ik op het Waterlooplein in Amsterdam een ovaalvorming zinken bakje tegen van ongeveer dezelfde afmetingen, met deksel.  In het deksel zaten vijf kleine gaatjes. Gezien de restjes aarde in deze bak is ook een wormenbakje, dat hengelaars bij het vissen gebruiken, met wat aanpassingen geschikt als pincelier.                                            


In een franse tekst
(uitgekomen onder het pseudoniem René François), oorspronkelijk uit 1621, komen we al een beschrijving van een pincelier tegen:
"8. La pinceliere eft vn vafe, où l'on nettoye les pinceaux auec l'huile, & de ce meflange on fait vn  gris bigaré, & bon à certains ouurages, comme à faire les premieres couches, ou imprimer la toile."   Tekst ontleend aan het hoofdstuk over schilderen ("Le Platte Peintvre") in de moraliserende encyclopedie "Essay des merveilles de nature et des plus nobles artifices", Rouen 1622  van de Franse Jezuïet Etienne Binet (Dijon 1569 - Paris 1639).  Deze encyclopedie heeft tussen 1621 en 1660  meer dan een dozijn herdrukken beleefd. De geciteerde tekst is uit uitgave 1622, blz. 306. 

In "The Compleat Gentleman" van Henry Peacham staat in hoofdstuk 13 een  korte beschrijving van het schilderen met olieverfHenry Peacham (geb. 1578, overleden in of na 1644) was een dichter en schrijver en Master of Arts, tegenwoordig hoofdzakelijk bekend door zijn boek "The Compleat Gentleman", eerste druk verschenen in 1622.  Ook schreef hij "The Art of Drawing" (1606), "Graphice" (1612) en "The Gentleman's Excercise" (1612).  Henry Peacham vermeldt over schilderen met olieverf:  maak de verf aan met lijnzaadolie en verdun de verf met walnotenolie.  Gebruik per kleur een aparte penseel. Ook beschrijft hij het opzetten van de olieverf op het palet. Zet de kleuren tegen de rand van het palet aan en gebruik de ruimte midden op het palet voor het mengen. Hij vermeldt aan het begin van zijn tekst over schilderen met olieverf dat hij de nederlandse schilder Michael Jansz. van Mierevelt  (Delft 1566 - Delft 1641) goed heeft gekend. Waarschijnlijk is de informatie in zijn boek dus afkomstig uit diens atelierpraktijk.

In een andere franse tekst uit 1635 (Brussels Manuscript van Pierre le Brun) komt de volgende verwijzing naar een pincelier voor:
 
"4. La pinceliere est un vase òu l'on nestoie les pinceaux avec l'huile, et de ce meslange on fait un gris ........ et bon à certains ouvrages comme à faire les premières couches ou imprimer la thoile. Le pincelier est un vase òu l'on met tramper les pinceaux dans de l'huile, de peur qu'il ne se seichent."
In zijn beschrijving heeft de pincelier de vorm van een vaas die met wat (olijf)olie is gevuld om de penselen uit te spoelen en tegen uitdrogen te behouden.  Het is duidelijk dat de tekst van Étienne Binet als bron hiervoor heeft gediend.  Zie voor meer informatie over het manuscript van Pierre Le Brun  de volgende link.

In de pinceliers en aflegbak werd volgens Roger de Piles (1684) en Diderot (1751) olijfolie gegoten om de penselen schoon te maken en de haren soepel te houden. In een andere tekst van de "Encyclopédie" vinden we echter wel dat er terpentijn in de Pincelier dient te zitten.
Dat de pincelier met terpentijn dient worden gevuld om penselen uit te spoelen en olieverf te verdunnen lezen we ook bij  Antoine-Joseph Bernety in zijn "Dictionnaire portatif" uit 1756.  In "Cours complet de peinture à l'huile" uit 1901 van de Fransman Ernest Hareux dient de pincelier ook gevuld te worden met terpentijn om penselen en kwasten uit te spoelen.
Dat in de aflegbak een beetje olijfolie staat is wel juist. Olijfolie droogt echter nauwelijks en mag dus niet met olieverf worden gemengd. Goed schoonmaken van penselen is dus geboden.

De pincelier linksboven is 6,5 cm. breed,  14 cm. lang en 6,5 cm. hoog.  Deze pincelier staat op een grondplaatje dat naar voren uitsteekt om de afdruipende verfresten als gevolg van het afstrijken aan de voorzijde op te vangen. De strip in de rechthoekige pincelier dient om er een penseel schuin onder te kunnen laten rusten. De ovale pincelier is 8,12 cm. breed, 13,53 cm. lang en  5,4 cm hoog. Het schotje in de ovale pincelier is aan de onderzijde open en dient ook om verfresten af te strijken. In het cilindervormige deel zit ook lijnolie om penselen extra schoon te spoelen.  De bodem van de aflegbak loopt schuin af en is aan de bovenzijde 3 cm. hoog.
De aflegbak is 15,5 cm. breed, 5 cm. hoog en  20 cm. lang.  In het diepe deel van de aflegbak dient een laagje olijfolie te staan. Roger de Piles adviseert om de pinceliers, gemaakt van tin, te verzwaren met een plak lood in de bodem om ze te stabiliseren.

De Zwitserse kunstenaar
Pierre Louis Bouvier  heeft het in zijn boek "Manuel des jeunes artistes et amateurs en peinture"uit 1827 o.a. over een schilderskist en bijbehorende pincelier geschreven.  Zie bijgaande link voor een onderdeel uit het boek van zijn hand. Hij is een schilder van miniatuurportretten rond 1800. Omdat de kwaliteit van het materiaal en het gereedschap bij die tak van kunst een zeer belangrijke rol speelt is een beschrijving ervan door hem van grote waarde. We treffen in zijn boek een uitgebreide toelichting incl. afbeeldingen bij een schilderskist met daarin o.a. twee pinceliers. Hij gebruikt de term "Pincélier" voor de enigzins hellende dakpanvormige bakken waar de kwasten en penselen in liggen.
- Schaaltjes met olie om kwasten en penselen in te dopen en uit te spoelen heten "godets". 
- Olijfolie 
(huile d'olive) zit in een schaaltje dat herkenbaar is aan een metalen strip erboven waaraan overtollige olieverf kan worden afgestreken.  Ook heeft Bouvier het over olijfolie als middel om penselen soepel te houden.
- Lijnolie wordt gebruikt om een nieuw palet mee in te wrijven zodat de olieverf de zich daarin bevindende olie niet afgeeft aan het hout.
- Natuurlijk is lijnolie het bindmiddel bij uitstek om olieverf aan te maken (te wrijven).
De aangemaakte olieverf wordt bewaard in blaasjes of "vessies".  Die blaasjes worden op hun beurt bewaard in een glazen pot met notenolie. 
- Notenolie [van amandelen ]
(l'huile de noix [d'amande]) wordt in 1827 gebruikt om olieverf uit blaasjes te verdunnen en strijkbaar te maken.
- Terpentijn (essence de térébenthine) wordt door Bouvier in verband gebracht met vernis.



pincelier rond 1900 uit olieverfkist    pincelier rond 1900 uit olieverfkist met penselen
Voorbeeld van een pincelier,
uit het begin van de 20e eeuw, van gevouwen en gesoldeerd blik, in lege en in gebruikte toestand (echter zonder olie/ terpentijn).  Deze pincelier bevindt zich vooraan,  in de rechterhoek van een middelgrote antieke Franse olieverf schilderskist waarmee buiten kan worden gewerkt. De kist is echter ook als atelierkist heel geschikt is. Het formaat van het pincelierbakje is 10 x 6,5 x 2,5 cm.  In het midden zit een afsluitend verticaal schotje. Links, los ervan, is een schuin stripje gesoldeerd.  De penselen kunnen aan dat stripje afgeveegd worden (zie foto), waarbij de verf in het linker bakje loopt. 
Als het bakje rechts bovenin de kist wordt geplaatst (waar normaal de schroefdopblikjes met olie - olijfolie en/of notenolie - of terpentijn liggen) dan kunnen penselen met verf ook tijdelijk even rechts geparkeerd worden, door ze met hun bus of spoeldeel  incl. de haren of borstel onder het brede afdekdeel te schuiven. Het afgesloten deel dient zich van de gebruiker af te bevinden. Door de rand van de spoel of bus en hun eigen gewicht blijven de penselen rechts redelijk goed op hun plaats zitten. Deze constructie zal zwaarder uitgevoerd moeten zijn bij een vrijstaande pincelier.

alinea




Het huis van Abraham Bloemaert, een bekende 17e eeuwse schilder, in Utrecht
Over het leven van Abraham Bloemaert is e.e.a. te vinden bij Christiaan Kramm en Thieme Becker/ Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW).  Nadat de eerste vrouw  van Abraham Bloemaert kinderloos was overleden, hertrouwde hij in 1600. Zijn tweede vrouw, Gerarda de Roij, schonk hem acht kinderen.

Abraham Bloemaert woonde in Utrecht o.a.  aan de Nieuwegracht tussen de Brigittenbrug en de Paulusbrug (1593), later aan de Nieuwegracht op de zuidhoek van de Magdalenastraat in het Patershuis van het Maria Magdalenaconvent ( 1597-1617) en tenslotte aan het Mariakerkhof/ Mariaplaats zuidzijde (1617-1651).  Hoewel Abraham Bloemaert al sinds 1585 in Utrecht woonde en goede zaken deed kocht hij pas in 1617 een groot huis aan het Mariakerkhof in Utrecht.  Abraham Bloemaert woonde in het 5e claustrale huis van Sinte Marie tegenover (?) de Mariakerk in Utrecht.  Het erf van Bloemaerts huis was gelegen aan de Walsteeg (Walsteech).  De claustrale huizen (kanunnikenwoningen) hadden destijds een voor- en achtererf. De bewoners konden daar hun eigen groente telen en zelf vee houden. 

Alleen de kelder van het 3e claustrale huis is nu nog te bezichtigen, gelegen halverwege het nieuwe appartementencomplex 'Mariaplaats', dat o.a. via de Walsteeg is te bereiken. Deze kelder is een afgeschermd deel van de parkeergarages. Een deel van het vloermozaiek uit de kelder van het 5e claustrale huis bevindt zich nu als wandversiering in de benedenhal van het huidige moderne gebouw daarboven, dat is vernoemd naar Abraham Bloemaert. Hij zelf heeft dit vloermozaïek onder zijn huis echter nooit gezien(?). Dit wordt in een artikel in het Utrechts Nieuwsblad uit 1996 - zie verderop op deze pagina - anders belicht. De tegels zouden de vloertegels zijn van de woonkamer  in het huis van Abraham Bloemaert.  De zwarte en gele tegels werden wel in de 14e eeuw in een potten- en tegelbakkerij aan de Bemuurde Weerd in Utrecht vervaardigd en lagen er dus al voor zijn komst in 1617.

beerputvondsten I - babyschoentjes   beerputvondsten II - Majolicaschaal   beerputvondsten III - div. testjes etc.   beerputvondsten IV - zalfpotjes in div. maten
Vondsten uit de beerput bij het huis van Abraham Bloemaert  (klik op afbeeldingen voor groter beeld)

In de 17e eeuw woonde Abraham Bloemaert in een kanunnikenhuis
dat aan de oostkant aanleunde tegen de Mariakerk. Dat  is onder meer af te leiden uit het aangetroffen afval met verfresten in de beerput op dat terrein. We weten dus waar het huis van Abraham Bloemaert heeft gestaan.  Het terrein aan de westkant van de Mariakerk  is op een oude tekening van Jan van de Velde uit 1618 te zien.  Daarop is een ommuurd terrein met claustraal huis erachter te zien met een lichtval die verwijst naar de ochtend als uitbeeldingsmoment.  Jan van de Velde moet ergens aan de Catharijnesingel hebben zitten tekenen.  Helaas ligt het huis van Abraham Bloemaert aan de andere kant van de Mariakerk of wat er toen nog van over was. Slechts één van de twee torens van de Mariakerk is in de eerste helft van de 17e eeuw nog in tact.

De 14e eeuwse kelder was toen al overdekt door een nieuwe vloer. In Utrecht zijn op veel plaatsen, in kerken, kloosters en stenen huizen, delen van dergelijke tegelvloeren teruggevonden. Deze vloer, opgegraven in 1994-1995 verwijst naar de welstand van de 14e eeuwse bewoners van dit kanunnikenhuis.


tegelvloerfragment 5e claustrale huis
Fragment van oude tegelvloer uit het voormalige huis van Abraham Bloemaert als wandversiering in het huidige pand op die plaats
 
Het huis van Abraham Bloemaert  was gelegen "in de schaduw" van de Gertrudiskapel, een schuilkerk van het type Ons' Lieve Heer op Solder (in Amsterdam).  De Gertrudiskapel werd in 1992 grondig gerestaureerd en is sindsdien weer in haar volle glorie te bewonderen.  De Gertrudiskapel is bereikbaar vanaf het Willemsplantsoen met de ingang naast de kathedrale kerk. De schuilkerk ontstond rond 1640 door het uitbreken van muren en plafonds van enkele kanunnikenhuizen uit de middeleeuwen. Deze huizen behoorden aan het kapittel van de grote kerk van de Heilige Maria aan de Mariaplaats. De kerk bood een toevlucht voor katholieken die na de Hervorming door de protestanten uit de Geertekerk waren verdreven. Tegenwoordig is de kapel de kathedrale kerk van de Oudkatholieken.

Wel zijn er in Utrecht nog vergelijkbare 'claustrale' of kanunnikenhuizen in rode baksteen te vinden waardoor we een indruk kunnen krijgen van de omgeving waarin Abraham Bloemaert heeft geleefd en gewerkt. In het huis aan Mariaplaats no. 14 heeft bijv. Jan van Scorel korte tijd gewoond.  De Mariakerk bestaat ook niet meer. Deze kerk werd in fasen afgebroken in de eerste helft van de 19e eeuw. Alleen de kloostergang is nog over. 

Bloemaerts graf bevond zich in de Catharina- of Catharijnekerk (naast het tegenwoordige museum Catharijneconvent).  De Catharijnekerk is in de negentiende eeuw gerestaureerd in neo-gothische stijl en er is toen een nieuwe vloer gelegd.  Alle oude graven zijn daarvoor geruimd, ook dat van Abraham Bloemaert.  (volgens  mevr. Mieke Breij, Hoofd studiezalen HUA).
Over de beerputvondsten bij het huis van Abraham Bloemaert staat een uitgebreid artikel van Hedde Biesma getiteld: "Huis van Bloemaert ligt op straat" op blz. 16 in het Utrechts Nieuwsblad van  woensdag 13 maart 1996. 

Huis naast Springweg 102 d
Dit soort huizen gelegen in de binnentuin van het Regulierenklooster (Springweg 102c) zagen bewoners van de Mariaplaats in de 17e eeuw in hun omgeving.   Op de achtergrond is nog net het topje van de Domtoren te zien.  Het huis maakt deel uit van een in de 13e eeuw gesticht Regulierenklooster waarvan het hoofdgebouw, delen van de kerk en de kloostergang nog bestaan.

Orthogonale projectie Immuniteit St. Marie01. Gertrudiskapel (achterzijde Gertrudiskerk) (VI)
02. Claustraal Huis (XII)
03. Claustraal Huis Jan van Scorel (XIII) (hij heeft vanaf 1531 tot zijn dood in 1562 op Achter Clarenburg nr. 2 gewoond)
04. Claustraal Huis (XIV)  (in 1530 door Jan van Scorel bewoond)
05. Resten van oude muren (om Immuniteit St. Marie)

06. Voorheen Koorlocatie Mariakerk, nu Conservatorium
07. Fundamenten voormalige Mariakerk
08. Pandhof van St. Marie
09. Huis van de Heer Mauric de Savernij, nu Bond & Smolders
10. Huis van Bloemaert (III)
11. Weeshuis (VIII)
12. Gertrudiskerk (VI)
                               
Bijgaand overzicht is gebaseerd op de afbeelding op de omslag van een brochure uit 1996 getiteld: "Wandelen rond Bloemaert". Deze folder bevatte een beschrijving van een rondwandeling door het gebied waar in de middeleeuwen het gebied van de Immuniteit van St. Marie was. Zie ook deze URL.








Op deze plattegrond (in orthogonale projectie) is met rood aangegeven waar het huis van Abraham Bloemaert in de 17e eeuw heeft gestaan. Tegenwoordig staan op deze plek nieuw gebouwde woningen.
Via de Walsteeg kan men deze woningen bereiken. Niets herinnert meer aan de oude situatie, behalve een deel van een oude mozaiekvloer die via de garage onder de woningen is te bereiken.

Immuniteit van S. Maria in 1581
Oude afbeelding uit 1581 van het gebied van de Immuniteit van St. Marie in Utrecht.  Fragment van Trajectumkaart
van Ludovico Guicciardini.
Rechts bevindt zich de Walsteeg en links is "Achter Clarenburg" te zien.

1581      1649     1757     1778                              
Ontwikkeling van het gebied van de "Immuniteit S. Marie" volgens fragmenten van enkele oude kaarten. (vlnr. resp. 1581, 1649, 1757 en 1778)



alinea

Enkele van de vele pigmenten gebruikt door Abraham Bloemaert en andere 17e eeuwse schilders.
Natuurlijk kan uit zijn schilderijen opgemaakt worden, door visueel onderzoek met het blote oog, welke kleuren op zijn schilderijen voorkomen. Uit welke pigmenten die kleuren puur of gemengd bestaan is echter iets anders. Op internet is helaas slechts één onderzoeksverslag te vinden waarin iets staat over het pigmentgebruik van Abraham Bloemaert in een schilderij uit 1624, "De aanbidding van de Koningen". De grondkleur (imprimatura) van dit schilderij is licht beige van kleur.
Hij heeft in dat schilderij  o.a. gewerkt met indigo, smalt, loodwit, (gele) oker, rode oker en zwart. Verder gebruikte Bloemaert indigo als onderschildering bij transparant geschilderde partijen met azuriet (blauw/ groen), smalt (kobaltblauw op basis van gemalen kobaltglas, vermengd met loodwit,
toegepast in de lucht,) en (karmijn)lak (rode kleurstof gemaakt van cochenille-luizen).
- De met smalt geglaceerde luchtpartijen in genoemd schilderij zijn vaak zo dun geschilderd dat de indigo-onderschildering bijna bloot ligt. Er zijn duidelijk veel penseelstreken zichtbaar. Blijkbaar was de smaltlaag moeilijk aan te brengen. Ook een vorige restauratie kan debet zijn aan de dunne smaltlaag.
- Ook gebruikte Bloemaert in
"De aanbidding van de Koningen" ultramarijnpigment (gemaakt van lapis-lazuli) van een mindere kwaliteit. Dat is te zien onder de microscoop door de aanwezigheid van verontreiniging in de vorm van silicaatdeeltjes. De blauwe mantel van Maria is direkt geschilderd met ultramarijn op een dunne laag indigo gemengd met loodwit die op zijn beurt weer op de beige grondkleur is aangebracht.
Zie: Margriet van Eikema Hommes, "DISCOLORATION IN RENAISSANCE AND BAROQUE OIL PAINTINGS, Instructions for Painters, Theoretical Concepts, and Scientific Data", academisch proefschrift, Utrecht 2002.


alinea

Abraham Bloemaerts kleurgebruik
Pastelkleuren
Bloemaerts kleurgebruik in zijn schilderijen kenmerkt zich in het begin door pasteltinten die in 1620 overgaan naar heldere kleuren.
Abraham Bloemaert maakte zijn olieverfschilderijen zowel op paneel (hout/wood) als op doek (linnen/canvas).

Changeant-koloriet
In zijn schilderijen  gebruikte Abraham Bloemaert o.a. in  "De aanbidding der koningen" en "De aanbidding van de drie koningen" voor de mantel van Maria en in die van de koningen in 1623 en 1624 kleuren die als glas-in-lood "doorlicht" zijn. Hij maakte ook gebruik van het zogenaamde "changeant-koloriet" (changeant, stof geweven in platbinding met verschillende, vaak contrasterend gekleurde ketting- en inslaggarens, bij beweging/ welving verandert de kleur (wisselende weerschijn) van de stof). De kleuren worden transparant in grote vlakken opgezet door Abraham Bloemaert in die tijd. 
Daarmee treedt ook een sterke compositorische werking van deze kleurvlakken op. Wellicht kon hij zich op het hoogtepunt van zijn carriëre ook duurdere pigmenten veroorloven waardoor de kleurkracht, het koloriet, in zijn werk ook sterker is.

Claire-obscure
In diezelfde periode gaat hij  onder invloed van leerlingen die in Italië zijn geweest ook experimenteren met licht en donker in zijn schilderijen op de manier van "Caravaggio".

Chiaroscuro
Abraham Bloemaert past in zijn tekenvoorbeelden in het boek "Oorspronkelijk en Vermaard Konstryk Teekenboek  Getekent en Gegraveert by zyn Zoon Frederik Bloemaert" kleur toe door in de voorbeelden pagina's in kleur op te nemen die volgens het chiaroscuro-procédé zijn afgedrukt  (houtsnedes voor de ondergrondkleuren en schaduwpartijen in vlakken met daarin uitgespaard de hoogste lichten en etsafdrukken in zwart daaroverheen gedrukt voor de meer lineaire voorstellingsdelen).
Opvallend is het gebruik van aardkleuren daarbij. Gele oker, bruine oker, wit en zwart zorgen voor prenten met een warme, kleurrijke uitstraling.


Abraham Bloemaert als leraar
Konstryk Teekenboek 1625
Klik op bovenstaande afbeelding voor toegang tot. het
Konstryk Teekenboek
 
Vader van de Utrechtse schilderschool
Abraham Bloemaert is (samen met Paulus Moreelse) oprichter en leraar geweest aan de Tekenacademie in Utrecht.
Die Academie is in 1612 gesticht en heeft gefunctioneerd tot ongeveer 1630. Het was een klein studiegenootschap waarbij naar naaktmodel werd getekend en over kunstopvattingen werd gesproken. Abraham Bloemaert  heeft veel leerlingen opgeleid die later beroemde schilders zijn geworden.


17e eeuwse Tekenboeken (boeken met tekenvoorbeelden) - antique drawing book, livre apprendre le dessein, libri antichi da disegnare, antique figure drawing book, drawing manual, Zeichenbücher

1600 Hendrik Hondius: Fundamentales Regulae Artis Pictoriae Et Sculpturae
1608 of kort ervoor Luca Ciamberlano: Scuola perfetta per imparare a disegnare tutto il corpo umano (Agostino Carracci)
1608 Odoardo Fialetti: Tutte le parti del corpo hvmano diuiso in piu pezzi
1611 Giacomo Franco: De Excellentia et nobilitate delineationis libri
1611 Francesco Cavazzoni:  Della Nobile Arte del disegno (zie afb. aan eind artikel)
1611 Jacopo Palma: Regole per imparar a disegnare i corpi humani diuise in doi libri delineati dal famoso pittor Giacomo Palma (1636)
1616 Pieter Feddes van Harlingen: Teiken bovxken
1616 Div. Auteurs: Diagraphia, sive ars delineatoria, in qua ad amussim proponuntur princ...
1619 Oliviero Gatti: Libro dei principi del disegno
1620 Francesco Curti: Scelta di Disegni (alleen titelpagina)
1622 Jusepe de Ribera: Estudio de narices y bocas etc. (Didactic excercises)
1629 Pieter de Jode: Diversche figuren wt de academia
1630 Paulus Pontius: Tekenboek naar Rubens
1635 Jean Cousin: La vraye science de la pourtraicture: [estampe] / descrite et demonstrée par Maistre Jean Cousin, peintre et géometrien (1656)
1639 Johannes Gellee: Tyrocinia artis pictoriae caelatoriae (2e helft van boek van Lambert Cornele Visscher in KBN)
1639 Lambert Cornele Visscher: Clare teecken spiegel voor de leerlustige jeuct
1643 Crispijn van der Passe: Van 't light der teken en schilder konft  (La prima-[quinta] parte della luce del dipingere et disegnare  (1643/ 1670))
1644 Jacobs von der Heyden: Reiß-Büchlein
1645 Michael Snijders: 22 tekenvoorbeelden incl. 2 varianten
1649 Stefano della Bella Livre pour apprendre à dessiner
1649 Stefano della Bella: I Principii del disegno
1650 Abraham Bloemaert: Konstryk Tekenboek
1650 Omstr. François et Nicolas de Poilly d'Abbeville te Parijs: Livre portraiture de Carrache
1650 Stefano della Bella: Diverses Testes et Figures
1650 Stefano della Bella Recvueil de diverses pieces seruant à l'art de portraiture
1650 Gaspare Colombina & Filippo Esegrenio: Discorso Sopra Il Modo Di Disegnare, Dipingere Et spiegare etc.
1654 Isaac Fuller: Un Libro da designiare
1656 Michael Sweerts: Diversae Facies (12 bladen plus titelblad)
1666 Frederick de Wit (uitgever): Lumen Pictoriae et Delineationes (o.a.  Crispijn van de Passe, Bloemaert, Goltzius)
1669 of 1671 Jan de Bisschop: Voor-beelden der teken-konst van verscheyde meesters
1675 Juan de Arphe y Villafañe: Varia CON MENSV RACION  para  la Escvltvra y arqvitectvra
1683 Wilhelmus Goeree: Natuurlijk en Schilderkonftig Ontwerp der Menschkunde
1698 Charles le Brun: Young artists assistant / Methode pour apprendre a dessiner les passions
1699 Giuseppe Maria Mitelli: Essemplare per Disegnare di Rami / Alfabeto in sogno esemplare per disegnare


alinea


Enkele initialen van Abraham BloemaertHiernaast zijn enkele initialen te zien van Abraham Bloemaert. 
Het linker initiaal vertoont duidelijk verwantschap met dat van Albrecht Durer (Neurenberg, 21 mei 1471 - aldaar, 6 april 1528).


alinea

Geraadpleegde Literatuur
Klik op een link voor een digitale versie van een uitgave:

- Anoniem,  A Booke of Secrets, Shewing diues waies to make and prepare all sorts of Inke, and Colours etc. , Adam Islip, Londen 1596
- Carel van Mander Het Schilder-Boeck, De Grondt der Edel vrij Schilder-const , Haarlem 1604
- Wilhelmus Goeree, Verlichterie-kunde of regt gebruyck der Water-verwen, Middelburg 1668/1670 /1697/1705 en 1739
- Anoniem, The excellency of the pen and pencil, exemplifying the uses of them in the most exquisite and mysterious arts of drawing, etching, engraving, limning.
  Painting in oyl, washing of maps & pictures, Printed by Thomas Ratcliff and Thomas Daniel, for Dorman Newman and Richard Jones, London 1668
- Nicolas d'Emery,  Le nouveau recueil de curiositez rares & nouvelles des plus admirables effets de la nature & de l'art etc. , Paris, à Leide chez  P. van der Aa, 1685  -  zoekwoord vert-de-vessie
- Simon Witgeest, Natuurlyk tover-boeck, of, Speel-toneel der konsten, Amsterdam, 1698, 6e druk, Pagina 429 - zoekwoord sapgroen
Liste van de rechten van in-commen ende uyt-gaen op de coopmanschappen, manufacturen ende waeren, vanden 21. december 1680. Fricx, 1720
- Abraham Bloemaert, Oorspronkelyk en vermaard konstryk tekenboek. Geestryk getekent en meesterlyk gegraveert bt zyn zoon Frederik Bloemaert. Bestaande in 8 boekdelen. In ordre geschikt door Bern.Picart.
  Amsterdam, R. en Jos. Ottens, 1740. Hled. Gr-fol. M. frontisp. en 173 grote kopergravures.
- Roger de Piles,
Charles-Alphonse Du Fresnoy e.a. , "Oeuvres diverses de M. de Piles: Les élémens de peinture pratique", Tome Troisième, Amsterdam, Leipzig, Parijs, 1767, blz. 89
- M. Noel Chomel, Algemeen huishoudelijk-,  natuur-, zedekundig-, en konst-woordenboek: M-O, Leiden en Leeuwarden, 1778 - zoekwoord "Neemt rhijn-befiën" (JCdH: ivm. blaas-groen)
-
Pierre Louis Bouvier,  Manuel des jeunes artistes et amateurs en peinture, Paris, chez F.G. Lecrault à Strasbourg, 1827.
- Theophilus, called also Rugerus, Theophili, qui et Rugerus, presbyteri et monachi, libri III. de diversis artibus (ca. 1100-1120),  translated, with notes by Robert Hendrie, London: John Murray, 1847
- Christiaan Kramm, De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, van den vroegsten tot op onzen tijd. Gebroeders Diederichs, Amsterdam 1857-1864
- Dr. P.C. Molhuysen en Prof. dr. P.J. Blok,  Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), A.W. Sijthoff's Uitgevers Maatschappij, Leiden 1911
- P. Willebrord Verkade O.S.B., Des Cennino Cennini Handbüchlein der Kunst, Strassburg, 1916
- Martin Hardie (bewerking),  Miniatura or the Art of Limning van Edward Norgate (1627-28, herzien in 1648) Clarendon press, Oxford 1919
- Cennino Cennini, Il Libro dell'arte (ca. 1437),  Translated by Daniel V. Thompson Jr., by Yale University Press, Dover Publications, Inc., New York 1933
- Daniel V. Thompson, The Materials and Techniques of Medieval Painting (tekstversie 1936), Dover Publications, Inc. New York, 1956
- Daniel V. Thompson, Jr. (translated by), The Craftman's Handbook "Il Libro dll'Arte" Cennino d'Andrea Cennini,  Dover Publications. Inc. New York, 1960
- P.T.A. Swillens, Encyclopedie van de Schilderkunst en aanverwante kunsten, Prisma-boeken Utrecht/ Antwerpen, 1960
- Rutherford J. Gettens & George L. Stout, Painting Materials A Short Encyclopeadia (tektsversie van 1942), Dover Publications, Inc. New York, 1966
- The Tate Prenten_Prints,  Paint & Painting An exhibition and working studio sponsored by Winsor & Newton to celebrate their 150th anniversary, London 1982
- Hedde Biesma,"Huis van Bloemaert ligt op straat", Utrechts Nieuwsblad van woensdag 13 maart 1996, blz. 16.
- Provincie Utrecht, Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 1996-1997, Utrecht, C.A.M. van Rooijen en M. Stafleu, Utrecht - Mariaplaats/ Walsteeg,  ISSN 1386-8527, blz. 98 t/m 105
- Jeffrey M. Murrel  & Jim Murrel, Edward Norgate, Miniatura or the Art of Limning,  Yale University Press, New Haven & London, 1997
- Sotheby's,  Catalogi Veilingen van oude meester tekeningen,  Amsterdam/ New York/ Londen, 15 november 1993, 17 november 1993, 9 november 1998, 9 november 1999
-
Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, VOC-Glossarium" Den Haag 2000
- P. Biesboer en Carol Togneri, Collections of paintings in Haarlem, 1572-1745, Getty Provenance Index, Getty Research Institute - University of Michigan - 2001 blz. 302 t/m 316
- Annelies Vogels, Nemo Artifex Nascitur: het zeventiende-eeuwse receptenboek van Jacoba van Veen (1635-na 1687) , De zeventiende eeuw. Jaargang 18. Uitgeverij Verloren, Hilversum 2002
- Annemieke Hoogenboom en Inemie Gerards (red.), De Swillenscollectie De kunsttechnische verzameling van het Kunsthistorisch Instituut te Utrecht, Optima, Vianen 2002, Nobelreeks deel 5, blz. 62
- Cennino Cennini, Il Libro dell'arte (ca. 1437), o Trattato della pittura di Cennino Cennini da Colle di Valdelsa; di nuovo pubblicato,
  con molte correzioni e coll'aggiunta di più capitoli, tratti dai codici fiorentini, per cura di  Gaetano e Carlo Milanesi (Il) , e-book del: 30 novembre 2005
- Katja Kleinert en Cécile Tainturier, Schilders uit de verf  Leidse ateliervoorstellingen uit de zeventiende eeuw, De 17e eeuw - Jaargang 22, Uitgeverij Verloren, Hilversum 2006
- Ann-Sophie Lehmann, Fleshing out the body  The ‘colours of the naked’ in workshop practice and art theory, 1400-1600*,  Universiteit van Utrecht,  30 maart 2008
- Nico Slokker,  Ruggengraat van de stad: De betekenis van gilden in Utrecht, 1528-1818, Aksant, Amsterdam 2009


Voor meer informatie: 
- Jo Kirby, Susie Nash and Joanna Cannon,  Trade in Artists’ Materials: Markets and Commerce in Europe to 1700, Archetype Publications, London 2011


Voor vragen en opmerkingen over en suggesties voor deze pagina kunt u contact opnemen met de auteur:



Jaap den Hollander
Email: jcdh

Abraham Bloemaert, Abraham Bloemaert, Abraham Bloemaert, Abraham Bloemaert, Abraham Bloemaert, Abraham Bloemaert, Abraham Bloemaert, Abraham Bloemaert, Abraham Bloemaert, Abraham Bloemaert, Abraham Bloemaert, krijt-tekening, krijtgebruik, krijt, natuurkrijt, kunstkrijt, roodkrijt, Centraal Museum te Utrecht  "Het Bloemaert-effect"  Kleur en  Compositie in de Gouden  Eeuw, Het Bloemaert-effect, pietra nera, pierre d'Italie, pietra nera, pierre d'Italie, coloriet, koloriet, changeant, chiaroscuro, konstryk, teekenboek, gouden eeuw, VOC, tekenen met pen, tekenmateriaal, atelier van Abraham Bloemaert, rood krijt tekenen, pincelier, varkensblaasje, vessie