homepage
portfolio - paintings, drawings etc.
rood natuurkrijt/ red chalk
curriculum
kalligrafie/ calligraphy
galerie/ gallery
bibliotheek/ library
schilderskisten/ artists paint boxes
sitemap
binnen website

HOMEPAGE
portfolio - paintings, drawings etc.
rood krijt
curriculum
kalligrafie
gallerie/ gallery
bibliotheek/ library
SITEMAP

Copyright © 2019
Jaap den Hollander

logo Pierre-Louis Bouvier (1765-1836)
Zwitsers schilder en miniaturist

Laatste update 28 november 2011

Translation into English of this page by Google
(If the translation into English of this page is not completed then go back to the Dutch page and click the translation link again.)


Pierre Louis Bouvier (1765 Genève - Genève 1836) begon zijn studie in Genève als emaille-schilder samen met Louis-Andre Fabre (1750-1814) die ook uit Genève kwam. Vanaf 1778, bezocht hij de Ecole de Dessin in dezelfde stad. Van1785-1788 was hij leerling van Antoine Vestier aan de Academie voor Schone Kunsten in Parijs.Vervolgens, heeft Bouvier vooral miniaturen op ivoor gemaakt en een aantal olieverf portretten. In1795-1801, woonde hij in Hamburg, in 1804-1812, 1822 en 1827 - in Parijs. Afgezien van die periodes leefde Bouvier in zijn eigen stad Genève, waar hij van 1828-1836 direkteur was van de Schilderschool van museum Rath. Bouvier exposeerde op de Salon van Parijs in de jaren 1804, 1806 en 1808. In 1808 was er een miniatuur te zien van keizerin Josephine dat toebehoorde aan haar dochter, de Koningin van Holland. In 1816, schilderde hij het portret van Madame de Staël, dat hij ook zelf graveerde: het is de enig bekende gravure van zijn hand. In 1827, publiceerde hij "Manuel des jeunes artistes et amateurs en peintre (handboek voor jonge kunstenaars en amateur-schilders)", dat werd vertaald in het Duits (1875), Engels (1849) en Nederlands (1830). Schidlof zegt "Bouvier kan worden beschouwd als een van de beste miniaturisten van Genève aan het begin van de 19e eeuw." Werken van Bouvier zijn in de collecties van het Louvre, het Museum van Bordeaux, Genève, Hamburg, enzovoort.
alinea
Bouvier, P.-L.. Manuel des jeunes artistes et amateurs en peinture, par M. P.-L. Bouvier,.... 1827.
Beschrijving van een vroeg 19e eeuwse olieverf-schilderskist in het boek
"Manuel des jeunes artistes et amateurs en peinture" uit1827 van Pierre-Louis Bouvier

PLANCHE III - Boite à Couleur

schilderskist volgens Bouvier 1827
pages 640 t/m 645                                              
EXPLICATION                                                                                                               
PLANCHE III.
Boite à couleur.

Figure K.  La boîte à couleur avec tout ce qu'elle contient, dessinée en perspective,,  avec son pied, qui est  indépendant et peut se séparer de la caisse.
a.  Couvercle de la boîte, ayant un rebord qui lui laisse un pouce de profondeur ;  profondeur  nécessaire  pour  que  la lame b  puisse rester en place quand on ferme la boîte.
b.  Lame  de  fer poli,  qui sert à  nettoyer les  brosses et les pinceaux. Cette   lame   est   placée   au-dessus   de  l'un  des godets c. (Voyez en même temps le plan de l'intérieur de la boîte, figure I.)
c. c.  Les deux godets où l'on tient I'huile. Ces godets ont la forme d'une demi-coquille de noix· ils ont chacun deux anneaux pour la facilité de les enlever et de les replacer. Ils s'enchássent dans deux ouvertures ovales, pratiquées dans la caisse de fer-blanc d. On enlève souvent ces godets pour les nettoyer: leur grand diamètre est de  4  pouces.
d.  Caisse mobile en fer-blanc, comme tout l'intérieur de la boîte à couleur. Cette caisse n'a  qu'un dessus percé de deux trous ovales pour les godets, et des côtés latéraux; mais elle n'a point de fond : elle repose sur le fer-blanc du fond général de la caisse ~ elle peut donc s'enlever à volonté, et  sous  sa  cavité l'on peut tenir des vessies ou autres choses :  elle s'enchâsse dans des compartimens, comme une boîte dans une autre boîte, Cette caisse mobile d. a 18 lignes de profondeur. (Voyez L’échelle pour toutes les mesures.)
e. Case ou l'on tient l'assortiment de  vessies de couleur pendant qu'on peint, pour les.avoir sous la main. On lui donnera toute la profondeur de la caisse, depuis 6 1ignes au-dessous  du rebord de la caisse jusqu’au fond , qui est immédiatement au-dessus du tiroir supérieur i ( environ 3 pouces de profondeur). L'on couvre ordinairement les vessies avec une petite planchette de la proportion de la case, et ayant un petit bouton au milieu pour l'enlever et la remettre. Cette planchette, de 2 ou 3 lignes d'épaisseur, garantit les vessies de l'air extérieur et de la poussière pendant qu'on travaille. Ou a figuré un assortiment de vessies placées au fond de la case e.
f. L'un des pincéliers où l'on place séparément tous les pinceaux qui n'ont encore point de couleur ni d'huile, et principalement ceux qu'on ne trempe jamais dans l'huile, tels que les blaireaux et les putois.
g. Autre pincelier pour les pinceaux garnis d'huile ou de couleur. Les deux pincéliers ont la forme d'une tuile courbe ou plutôt d'un cheneau de toit fermé aux deux extrémités. (Voyez la figure I. )
h. Profondeur de la boîte sans les tiroirs. Tout l'intérieur de cette boîte est en fer-blanc, ainsi que toutes les différentes pièces et cases.
i. Tiroir en layette pour y placer toutes sortes de brosses et pinceaux secs.
k. Second tiroir, où l'on tient les couleurs broyées à l'eau et en poudre sèche, renfermées dans de petites boîtes de bois dur, pour en pouvoir délayer à l'huile au besoin, quand on manque d'une couleur, en vessie. On peut y tenir différentes autres choses sèches.
l. Pied de la boîte. Il est indépendant de la caisse qui s'y enchâsse à un demi-pouce dé profondeur et dont on l'enlève à volonté.


M. Une vessie remplie de blanc. On les fait assez volumineuses, comme celle représentée ici de grandeur naturelle, parce que le blanc est la couleur dont on emploie le plus. Les vessies d'ocre jaune se font entiers plus petites que celles de blanc; mais toutes les autres couleurs ne se mettent en vessie qu'à la moitié du volume de celle du blanc: sans quoi, elles se graissent et deviennent visqueuses.
Figure N. Forme de la lame placée sur l'un des godets c. On la voit ici en face. On la fiche par les deux pointes, jusqu'au trait marqué de deux XX, dans deux trous pratiqués pour cela dans le dessus de la caisse mobile d.
Figure O. La même lame, vue en perspective, telle qu'on la voit dans la boîte K, marquée b. Le haut de cette pièce doit être un peu incliné à gauche, et le tranchant de la lame doit être très-uni , fort arrondi et poli, pour qu'il ne coupe pas les pinceaux.




pied 32.483943 cm
pouce (1/12e pied) 2.706995 cm
ligne (1/12e pouce) 0.225583 cm

640                             TOELICHTING
                                    PLAAT III.
                                    Schilderskist

Figuur K.  De schilderskist met complete inventaris, getekend in perspectief, incl. de voet, die niet vast zit en losgemaakt kan worden van de kist.

a.  Deksel, met een rand die een duim diep is, diepte die nodig is om de brug  b op zijn  plaats te houden wanneer met de kist sluit.

b.  Strip van gepolijst ijzer, die dient om de kwasten en penselen af te vegen. Deze [brugvormige] strip wordt geplaatst boven één van de schaaltjes c. (Zie tevens het overzicht van het binnenwerk van de kist, figuur I.)

c.  De twee schaaltjes waar men [olijf-]olie in doet. Deze schaaltjes hebben de vorm van een halve notendop; ze hebben elk twee handvaten om ze gemakkelijk op te tillen en te vervangen. Ze zijn ingebed in twee ovale openingen, uitgespaard in de tinnen bak. Men tilt deze schaaltjes regelmatig eruit om ze schoon te maken:  hun grote diameter is 4 duim (4 x 2,706995 = 10,83 cm.)

d.  Losse bak, van tin, waarvan het hele binnenwerk van de schilderskist is. Deze bak heeft een doorboorde bovenkant met twee ovale gaten voor de schaaltjes, en openingen voor de zijkanten; maar ze heeft geen achterkant: ze rust op de tinnen onderkant van de kist; ze kan naar believen worden verwijderd, en in de holte kan men [verf]blazen bewaren of andere dingen: ze is ingedeeld in compartimenten, als een kist in een andere kist, Deze draagbare bak d. is 18 lignes diep. (18 x 0,225583 = 4,06 cm.) (Zie de schaalverdeling voor alle afmetingen.)

e.  Ruimte waarin men tijdens het schilderen het assortiment verfblazen bewaart om ze onder handbereik te hebben. Men dient deze de hele diepte van de kist te geven, vanaf 6 1ignes ( 4,06/3= 1,35 cm.) onder de rand van de  kist gerekend tot aan de bodem, dat is direct boven  de bovenste lade i   (ongeveer 3 duim (3 x 2,706995= 8,12 cm.) diep). 
Men bedekt de blazen meestal met een kleine plaat, in de maat van de bak, voorzien van een kleine knop in het midden om deze op te tillen en [deze] weer terug te zetten . Deze plaat, 2 of 3 lignes dik, houdt de buitenlucht en het stof tegen voor de blazen, als men bezig is. Er bevindt zich een collectie blazen op de bodem van bak e.

f. Eén der pinceliers (hier vertaald met “penselenbakken”) waar men afzonderlijk alle kwasten in plaatst die nog niet in de verf of de olie gedoopt zijn, en vooral die [penselen] die men nooit in olie dient schoon te maken, zoals [haren van] dassen en stinkdieren.

g. De andere pincelier (penselenbak) is voor de penselen waar olie of verf aan zit.  De twee pinceliers (penselenbakken) hebben de vorm van een gebogen plaat of meer nog van een dakgoot die aan beide uiteinden gesloten is. (Zie afbeelding I.)

h. Diepte van de kist zonder de laden. Het hele interieur van deze kist is van tin evenals  de verschillende onderdelen en bakken.

i. Uitschuifbare lade om er allerlei soorten ongebruikte kwasten en  penselen in op te bergen.

k. Tweede uitschuifbare lade, waarin men pigmenten bewaard: zowel in water gewreven als in de vorm van droog poeder, gevat in kleine doosjes van hardhout om deze [pigmenten]  indien nodig te kunnen te vermengen met olie, wanneer men te weinig verf heeft in een blaas. Men kan er ook verschillende andere droge zaken bewaren.

l. Voet van de kist. Deze is onafhankelijk van de bak die er een halve duim diep in past is en die men desgewenst kan optillen.


M. Een blaas gevuld met wit. Men maakt deze nogal volumineus, zoals hier afgebeeld in natuurlijke grootte, want wit is de kleur die het meest wordt gebruikt. De blazen waarin gele oker zit zijn een derde kleiner dan die van wit; maar alle andere kleuren die in blazen zitten bezitten slechts de helft van het volume van de witte: anders worden ze vet en stroperig.  [Zie grote afbeelding onderaan pagina.]

Figuur N.
Vorm van het afstrijkblad geplaatst boven één van de schaaltjes c.  Men ziet het hier in vooraanzicht. Men bevestigt het via de twee punten, tot aan de streep aangegeven met de twee letters XX, in twee gaten die er voor gemaakt zijn in de top van de draagbare bak d.

Figuur O.
Hetzelfde afstrijkblad, in perspectief gezien, zoals te zien in bak K, aangeduid met b. De top van dit stuk moet iets gekanteld zijn naar links, en de snijkant moet heel gelijkmatig zijn, nogal  afgerond en gepolijst zijn, zodat deze niet in de penselen snijdt.

bovenaanzicht bak
Figure I.
Plan de l'intérieur, tout en fer-blanc, de la boîte K.
a. a. Fils de fer ajustes sur les deux pincéliers f et g. Ils  doivent avoir la forme courbe de l'intérieur des pincéliers; mais ils doivent être éloignés du fond d'un pouce du côté où sont les manches des pinceaux, et seulement d'un demi-pouce de l'autre côté, où sont les poils des pinceaux. On donne cette inclinaison aux pinceaux, afin que l'huile reste dans les poils et ne coule pas le long des manches des pinceaux.
b. Lame qui sert à nettoyer les pinceaux. (Voyez les figures N et O, et 
l'explication.)
c. Les deux godets à tenir l'huile. Celui qui n'a point de lame au-dessus sert à tenir l'huile propre , et l'autre contient ce qui sort des brosses et des pinceaux quand on les presse un peu sur la lame pour les nettoyer.
d. Caisse de fcr-blanc, qui s'enlève à volonté et qui, percée de deux trous ovales, reçoit les deux godets ce, qui DC reposent que par les bords.
e. Case où l'on tient les vessies pendant qu'on fait la palette ou qu'on est occupé à peindre. Mais on les place ailleurs pour les maintenir fraîches quand on cesse de peindre pour plusieurs heures. (Voyez le texte, pour maintenir les vessies long-temps fraîches.) .
f et g- Les deux pincéliers , dont on a déjà donné Une esplicalion suffisante plus haut et aux mêmes lettres. Les boîtes à couleur doivent être construites en bois dur; les bois tendres dessèchent les couleurs. On pense bien qu'entre le fond en fer-blanc de l'intérieur de la boîte et le premier tiroir i il y a une séparation en bois qui sépare h du tiroir i.
Figuur I.                                                                                                         
Plattegrond van het binnenwerk, geheel van tin, van bak K.

a a. IJzerdraad geplaastst over de twee pinceliers (=penselenbakken)  f en g. Ze dienen de gebogen vorm van het binnenwerk van de pinceliers (=penselenbakken) te bezitten; maar ze dienen een duim verwijderd te zijn van de bodem aan de zijde waar de handgrepen [stelen] van de penselen zitten, en slechts een halve duim aan de andere kant, waar het haar van de penselen zit. Men geeft dit verloop aan de penselen zodat de olie die in de haren zit niet naar de stelen kan lopen.

b. [Schraap]ijzer dat wordt gebruikt om de penselen schoon te maken. (Zie afbeelding N en O, en de uitleg.)

e. De twee schaaltjes die de olie bevatten. Het ene waar geen [schraap]ijzer boven zit bevat schone [olijf-]olie, en het andere bevat datgene wat uit kwasten en penselen komt wanneer men ze een beetje [aan]drukt op het [schraap]ijzer om ze te reinigen.

d. Bak van tin, die desgewenst opgetild kan worden en is voorzien van twee ovale gaten,  waarin twee schaaltjes c c  passen, en die slechts tegen de zijkanten rust.


e. Bak waarin de blazen worden bewaart, terwijl men het palet opzet of bezig is met schilderen. Maar men plaatst deze alleen daar om ze beschikbaar te hebben wanneer men stopt met schilderen  voor enkele uren. (Zie de tekst [elders] over het vers houden van blazen voor een lange tijd.).

f en g. De beide pincéliers (penselenbakken), waarover al hiervoor en in dit hoofdstuk al voldoende uitleg is gegeven.  De bakken voor pigmenten (blazen?) dienen van hardhout te zijn gemaakt; zachte houtsoorten doen de verf uitdrogen. Denk er wel aan dat tussen de bodem van tin aan de binnenkant  van de bak en de eerste uittrekbare lade i  zich een scheidingswand van hout bevindt tussen h en i.

vessie


Figure M. Vessie de grosseur naturelle.
Figuur M.  Blaas afgebeeld op ware grootte.






penselen 1827Brosses et pinceaux. (Voyez le texte)
Tous les pinceaux qu'on voit ici, sont de grandeur naturelle; il n'y manque que les manches de bois, qu'il eût été superflu de dessiner. On a aussi rompu les manches des brosses n.° 3 et
n.° 5, qui doivent avoir 12 pouces de longueur.
N.° 1. Putois.
Putois en forme de balai. Ils ont le poil très-ferme; on les monte dans une forte plume, dans laquelle on fait entrer un manche de bois.
N.° 2. Putois.
Putois plus petit. On se rappellera que les putois et les blaireaux ne se trempent jamais dans l'huile ni dans les couleurs de la palette.
N.° 3. Petite brosse douce.
Petite brosse blanche et d'un poil soyeux, montée et liée sur un manche de bois sans plume. Les plus petites brosses ne sont guère plus petites que celle-ci n.° 3 , ou du moins elles n'ont qu'un tiers de moins dans leur diamètre et peu de chose de moins dans leur longueur. Au reste, on en fabrique de toutes les proportions. Ces petites brosses, quoique soyeuses, doivent avoir une certaine élasticité et fermeté ; elles doivent former une pointe douce et moelleuse, sans que jamais on en ait retranché avec des ciseaux la fleur du poil.
N.° 4- Pinceau en poil de marte.
Ce sont les meilleurs de tous les pinceaux. On en fabriqua de plus petits; mais il est assez rare qu'on ait besoin d'en faire usage en peignant à l'huile.
N.° 5. Grosse brosse en poils blancs jaunâtres.
Elle est montée et ficelée sur un manche proportionné de bois. L'on s'en sert pour étendre la couleur et peindre les grandes parties, et surtout pour les fonds, les draperies, les meubles, etc. Elle doit former une pointe ronde très émoussée, et avoir toujours la fleur du poil. Les meilleures ont peu de ventre, et aucun des poils ne s'écarte de soimême du corps de la brosse.
Il est très-essentiel qu'elles soient bien liées: il faut se procurer de celles liées en fil d'archal; elles ne se délient presque jamais.
Quoique l'on n'ait dessiné ici que peu de brosses (ce qui i paru suffisant pour indiquer quelle forme elles doivent avoir pour être bonnes ), il est sous-entendu qu'il faut s'en  procurer un plus grand nombre, en les graduant
progressivement, depuis les plus petites au-dessous de la proportion n.° 3, jusqu'aux plus volumineuses, comme le n.° 5 , et même plus grosses encore, si l'on entreprend de grands tableaux. Il faut aussi avoir plusieurs brosses de même grosseur , surtout dans les petites et les moyennes proportions ; sans quoi l'on perdrait beaucoup de couleur et de temps pour nettoyer les brosses quand on change de teinte; ce qui arrive à chaque instant. On n'aura pas trop de vingt-quatre petites et moyennes brosses, et de huit, six ou au moins quatre de celles plus grosses, excepté des toutes grosses, dont deux seulement pourront suffire.
Détail van PLAAT VI

Kwasten en penselen. (Zie tekst)
Alle penselen die hier getoond worden zijn afgebeeld op ware grootte en slechts de houten stelen ontbreken, want het zou overbodig zijn geweest ze te tekenen. We hebben ook de stelen van penselen/kwasten nr. 3 en nr. 5 afgebroken getekend, die 12 duim lang zijn.

N. 1. Bunzing[haar].
Bunzing-achtige penselen. Ze bezitten dicht opeen zittende haren en men monteert ze in een hoge veren spoel, waarin men een houten steel schuift.

N. 2. Bunzing[haar].
Bunzing kleiner. Bedenk dat bunzings en dassen niet uitgeduwd mogen worden in olie of in de verf op het palet.

N. 3. Kleine zachte penseel.
Kleine witte penseel en van een wit zijdeachtig haar, vastgebonden en een houten steel  zonder veren  pen.  De kleinste penselen zijn iets kleiner dan n. 3, of in ieder geval hebben ze een derde minder in diameter en iets minder in de lengte. Daarnaast maakt men alle maten. Deze kleine penselen, hoewel zijdeachtig, dienen een zekere elasticiteit en stevigheid te bezitten; ze dienen een zachte en gladde punt te vormen zonder dat men met een schaar ooit de uiteinden van het haar heeft afgeknipt.

N. 4 - Penseel van marterhaar.
Dit zijn de beste van alle penselen. Men maakt ze in de kleinere maten, maar het is maar heel zelden dat men er gebruik van maakt bij het schilderen in olieverf.

N. 5. Grote kwast met geelachtig witte haren. [varkenshaar?]
Deze is gemonteerd en vastgebonden op een aangepaste houten steel. Men bedient zich ervan om de verf uit te smeren en grote partijen te schilderen, en vooral voor de achtergronden, gordijnen, meubelen, etc.. Het haar dient een ronde botte punt te vormen, en altijd vol van haar te zijn. De beste hebben weinig buik en geen der haren steekt uit het lichaam van de kwast zelf naar buiten.
Het is zeer essentieel dat ze [de haren en de steel] goed zijn aangesloten: daartoe dienen ze met koperdraad samen te worden gebonden, ze worden bijna nooit losgemaakt.
Hoewel er hier slechts enkele kwasten zijn getekend (ik dacht  te kunnen volstaan ​​om aan te geven welke vorm ze moeten hebben om goed te zijn), mag het duidelijk zijn dat men een groot aantal dient te hebben, dat geleidelijk aan overgaat, van de kleinste in maat  nr. 3, tot de grotere, als nr. 5, en zelfs nog grotere, als men grote doeken uitvoert.  Men dient ook verschillende kwasten van dezelfde grootte te hebben, met name in kleine en middelgrote maten, anders zouden we veel verf en tijd verliezen om de kwasten schoon te maken bij het veranderen van kleur; iets dat ieder moment gebeurt. Men zal niet meer hebben dan vierentwintig kleine en middelgrote kwasten, en acht, zes, of ten minste vier wat grotere, uitzonderd de heel grote, waarvan met twee kan worden volstaan.

Vertalingen: Jaap den Hollander  ©  2011


(Nederlandse vertaling van eerder genoemd boek: 
Handboek voor jonge beoefenaars en liefhebbers der Schilderkunst, of volledige aanwijzing ter vervaardiging van allerlei soorten van Schilderwerken, bevattende tevens eene opgave van de zamenstelling en behandeling der beste Verwen en Vernissen, enz. enz. Uit het Fransch door M.P.L.  Bouvier, Kunstschilder enz. Contribuant: Beijer, Johannes Coenraad. Te Breda, bij Broese & C0.', 1830.   Een complete set omvat 637 pag. (zeldzaam, voor zover bekend alleen aanwezig bij TH Delft).  Na 1830 zijn er verschillende vertalingen in het Nederlands uitgekomen, verzorgd door:  bezorger onbekend (1831 en 1832),  J.C. Bruter (1840),  J.C. Beuer,  (Bruter en Beurer zullen wel spelfouten zijn voor Beijer)


Ontwikkeling van de aflegbak en/of pincelier vanaf 1403 tot 2011
pincelier 1403, metaal of keramisch    pincelier 1618, metaal of keramisch    pincelier 1660, metaal   reconstructie in zink van aflegbak   reconstructie in zink van pincelier van Roger de Piles uit 1684   
1684 Roger de Piles, tin verzwaard met lood  1751, zij- en bovenaanzicht  afleg- en afstrijkbak in de Encyclopedie   pincelier en afstrijkbakje tin  1827, Pierre Louis Bouvier   pincelier blik, 1900 in draagbare schilderskist    1901  Ernest Hareux/ catalogus Lefranc 1905, atelier      201,1 plastic aflegbakbak webwinkel, voor ateliergebruik    2011 webwinkel, "lave-pinceaux" metaal